Boete blijft staan omdat bewijsvoering bij hof strandt

25 oktober 2021 | Door redactie

Een franchiseondernemer is onzachtzinnig in aanraking gekomen met een staaltje ‘hoe het recht werkt’. Hij kon bij het gerechtshof niet aantonen dat de franchisegever hem hardhandig uit zijn zaak had gezet, en dus kon het hof daar niet vanuit gaan. De boete voor de ondernemer vanwege het niet nakomen van de franchiseovereenkomst bleef dan ook staan.

In het ondernemingsrecht werkt het zo dat de rechter passief is. Hij moet het doen met wat beide partijen ter berde brengen tijdens de zitting en met wat er in de ingediende stukken staat. Bovendien: als de ene partij iets beweert en de andere partij betwist dat niet, dan staat het voor de rechter in principe vast. In dit verdiepingsartikel leest u uitgebreid over hoe u hiermee om kunt gaan.

Franchisegever eist contractuele boete

In deze rechtszaak ging het om een geschil tussen een franchisenemer en een franchisegever. Bij franchising (artikel) houdt de franchisegever zich bezig met het ontwikkelen van de formule van bijvoorbeeld een winkelketen. De franchisenemer is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken in zijn filiaal.
In deze samenwerking ontstond er op een gegeven moment onenigheid, en werd de franchiseovereenkomst op 1 januari 2019 ontbonden. De franchisegever eiste vervolgens een contractuele boete van € 9.000 van de franchisenemer, omdat die de overeenkomst niet was nagekomen.

Franchisenemer wil schadevergoeding

De franchisenemer betaalde niet en stapte naar de rechter. De ondernemer voerde daarbij onder meer aan dat het pand dat hij kon huren van de franchisegever niet aan zijn verwachtingen voldeed. De apparatuur was verouderd, er was een muizenplaag en er was ook brand ontstaan, waardoor de franchisenemer niet de omzet kon halen waar hij op had gerekend. Ook stelde hij dat de franchisegever hem hardhandig uit het pand had gezet, nog voordat de franchiseovereenkomst zou eindigen. Daarbij moest hij veel spullen achterlaten in het pand. De ondernemer wilde daarom juist een schadevergoeding van de franchisegever, omdat die de overeenkomst niet was nagekomen.

Hof kan niet uitgaan van stellingen ondernemer

De rechtbank stelde de franchisegever eerder in het gelijk, waarna de ondernemer in hoger beroep ging (infographic). Maar ook het gerechtshof kon weinig voor hem betekenen. De franchisenemer had de stellingen dat er veel mis was met het pand niet verder onderbouwd. Terwijl dat volgens het hof wel verwacht mocht worden, omdat de franchisegever bij de rechtbank had betwist dat het pand niet deugde. Dat gold ook voor de beschuldiging dat de ondernemer hardhandig uit het pand was gezet. Ook daar kon het hof niet vanuit gaan, omdat de franchisegever het had ontkend en de ondernemer de stelling niet verder had onderbouwd bij het hoger beroep. Al met al was er volgens het hof niets aangedragen dat aanleiding was om anders te oordelen dan de rechtbank. De boete bleef dus in stand.
Gerechtshof Amsterdam, 25 mei 2021 (publicatiedatum 18 oktober 2021), ECLI (verkort): 1466