Franchisecontract blijft intact na tussenkomst rechter

29 augustus 2017 | Door redactie

Dat een franchisenemer niet akkoord is met het nieuwe contract van de franchisegever, is geen reden om de overeenkomst op te zeggen. Dat blijkt uit een onlangs gepubliceerde uitspraak van de rechtbank in Rotterdam.

Een franchiseondernemer had sinds 1997 een zaak van patatverkoper Bram Ladage. In de franchiseovereenkomst was onder meer opgenomen dat die in principe elke vijf jaar verlengd zou worden. De franchisegever kon alleen tegen het aflopen van de termijn opzeggen als ‘van hem in redelijkheid niet kan worden verlangd’ dat het contract werd voortgezet. Ook bevatte de overeenkomst een non-concurrentiebeding, wat inhield dat de ondernemer tot een jaar na het einde van de overeenkomst niet een frietzaak in de omgeving mocht beginnen.

Slechter af met nieuw franchisecontract

Bram Ladage had de standaardfranchiseovereenkomst sinds 1997 aangepast, en de ondernemer ook enkele keren gevraagd om die te tekenen. Maar hij weigerde dat telkens, omdat de nieuwe overeenkomst een flinke verslechtering van zijn positie inhield.
Uiteindelijk zegde de franchisegever in 2016 de overeenkomst op. Nu de ondernemer weigerde te tekenen en ook niet in overleg wilde gaan, kon voortzetting van het contract in redelijkheid niet meer worden verlangd. De ondernemer vocht die opzegging aan bij de rechter, en vorderde dat de franchiseovereenkomst door zou lopen of anders dat het non-concurrentiebeding nietig zou worden verklaard. De voorzieningenrechter wees de eis toe.

Ondernemer wil overeenkomst voorleggen aan advocaat

De rechter vond namelijk dat Bram Ladage onvoldoende had onderbouwd dat met de ondernemer niet meer te werken viel. Hij had weliswaar enkele keren geweigerd om de overeenkomst te tekenen en later gemeld dat hij de overeenkomst ter beoordeling bij zijn advocaat zou leggen. Maar dat is geen algehele weigering om inhoudelijk te praten over de nieuwe voorwaarden, vond de rechter. Die kreeg de indruk dat Bram Ladage niet in gesprek wilde en maar twee opties bood: tekenen of opstappen.
De rechtbank gebood daarom dat de franchiseovereenkomst door loopt, totdat in de bodemprocedure (die ook nog loopt) is geoordeeld over de zaak. De rechter legde bovendien een dwangsom op van € 2.500 per dag met een maximum van € 1,5 miljoen. Mogelijk is de uitspraak voor franchisegevers aanleiding om hun overeenkomsten nog na te pluizen. Het ligt voor de hand dat in de contracten vaker de bepaling zal terugkomen dat de samenwerking alleen door loopt als de franchisenemer akkoord is met een eventuele nieuwe overeenkomst.
Rechtbank Rotterdam, 31 maart 2017, ECLI (verkort): 2457

Bijlagen bij dit bericht

Financiële administratie
E-learning | VideoCollege 20 minuten