Wet oneerlijke handelspraktijken geen bescherming ondernemer

31 oktober 2017 | Door redactie

Een kleine ondernemer die een dienst afneemt waar hij achteraf spijt van heeft, kan in sommige gevallen een beroep doen op de beschermingsregeling die geldt voor consumenten. Maar alleen het feit dat iemand 'een kleine ondernemer' is, is daarvoor niet genoeg, zo heeft het gerechtshof in Den Bosch onlangs bevestigd.

In dit geval ging het om een zelfstandig reisadviseur die een overeenkomst had gesloten met een onderneming om haar site beter vindbaar (tool) te maken via Google. Dat kostte de reisadviseur ruim € 280 per maand, en volgens de overeenkomst voor de duur van vier jaar.

Overeenkomst ontbonden en betaling gestaakt

Na drie maanden ontbond de reisadviseur per brief de overeenkomst, op ‘grond van bedrog dan wel dwaling’. Zij hield na drie maanden ook de betalingen voor gezien. Maar op basis van de overeenkomst vorderde de internetdienstverlener een verbrekingsvergoeding: 40% van de maandbedragen voor de rest van de looptijd van het contract.
De reisadviseur stapte naar de rechter om die vergoeding van tafel te krijgen. Naar haar mening had zij in een verkoopgesprek onder meer te horen gekregen dat de overeenkomst slechts twee jaar zou lopen, terwijl dat dus vier jaar was. Ook zou ze onder druk zijn gezet om het contract af te sluiten, omdat het aanbod anders niet meer zou gelden.

Beroep op Wet oneerlijke handelspraktijken

Het beroep op bedrog en dwaling veegde het gerechtshof van tafel. De bewijslast dat er verkeerde informatie was gegeven lag bij de reisadviseur, en dat bewijs vond het hof onvoldoende. Daarnaast deed de onderneemster nog een beroep op ‘reflexwerking’ van de Wet oneerlijke handelspraktijken, die bijvoorbeeld agressieve verkoop verbiedt. Deze wet is er weliswaar voor de bescherming van consumenten, maar de reisadviseur vond dat zij bij deze transactie recht had op dezelfde bescherming.
Het hof ging daar echter niet in mee. Het stond namelijk vast dat zij de overeenkomst had gesloten als ondernemer en niet als consument. Bovendien stellen eerdere jurisprudentie en de wetsgeschiedenis dat het begrip ‘consument’ niet ruim geïnterpreteerd moet worden. De reisadviseur genoot dus geen bescherming en moest van het hof daarom gewoon een verbrekingsvergoeding betalen, zij het lager dan wat de tegenpartij had geëist.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 4 juli 2017, ECLI (verkort): 3054

 

Bijlagen bij dit bericht

Algemene voorwaarden
E-learning | VideoCollege 31 minuten
Werken met overeenkomsten
E-learning | VideoCollege 33 minuten