Werkgevers die een werknemer op staande voet ontslaan, hoeven niet met terugwerkende kracht loon te betalen, zo blijkt uit een arrest van de Hoge Raad. Het gaat hier om de situatie waarin de kantonrechter het ontslag vernietigt maar het gerechtshof oordeelt dat het ontslag wel terecht was.
In de zaak werd een werknemer van een boekdrukkerij op staande voet ontslagen omdat hij boeken had gestolen. De kantonrechter vernietigde dit ontslag. In hoger beroep oordeelde het gerechtshof echter dat de werknemer wel terecht op staande voet was ontslagen. Sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid (WWZ) mag de arbeidsovereenkomst in zo’n situatie niet meer met terugwerkende kracht worden beëindigd. Het gerechtshof ontbond daarom de arbeidsovereenkomst op de dag na de uitspraak. De vraag die ontstond was of de werkgever met terugwerkende kracht het loon moest betalen vanaf het ontslag op staande voet tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst (na de uitspraak van het gerechtshof). Het ging hier om een loondoorbetaling over 20 maanden. In deze periode had de werknemer geen werk verricht.
Het hof oordeelde dat de werkgever het loon niet met terugwerkende kracht hoefde te betalen. Dat de werknemer tussen het ontslag op staande voet (tool) en de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen arbeid had verricht, kwam namelijk niet voor het risico van de werkgever. De advocaat-generaal was het hier niet mee eens en gaf in zijn advies aan de Hoge Raad aan dat de werkgever het loon over deze periode wel moest betalen. Door dit advies ontstond er veel onrust onder werkgevers. Tussen het ontslag op staande voet en de uitspraak van het gerechtshof kan een lange periode zitten, waardoor de kosten voor een (uiteindelijk terecht) ontslag op staande voet behoorlijk zouden oplopen.
Ondanks het advies van de advocaat-generaal schaarde de Hoge Raad zich achter het oordeel van het gerechtshof. De werkgever hoefde het loon van de werknemer – ondanks het doorlopen van de arbeidsovereenkomst – niet met terugwerkende kracht te betalen. Dat de werknemer in de tussenliggende periode geen arbeid had kunnen verrichten, had hij namelijk aan zichzelf te wijten.
Hoge Raad, 13 juli 2017, ECLI (verkort): 1209