Als een werknemer verdacht wordt van een strafbaar feit en daarvoor in voorlopige hechtenis zit, is dit niet direct een reden voor ontslag. Dit werd bevestigd in een uitspraak van Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
In de zaak zat een werknemer in voorlopige hechtenis vanwege criminele drugsactiviteiten. De werkgever ontsloeg de werknemer vervolgens op staande voet vanwege werkweigering en de strafrechtelijke verdenking. Daarnaast diende de werkgever een verzoek in bij de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk te ontbinden zonder toekenning van de transitievergoeding. De werknemer wilde echter na zijn voorlopige hechtenis weer bij de werkgever aan de slag. Hij verzocht de kantonrechter daarom het ontslag op staande voet te vernietigen.
De rechter oordeelde dat de afwezigheid van een werknemer vanwege een strafrechtelijke veroordeling op zichzelf geen dringende reden is voor ontslag op staande voet. Daarnaast was in deze zaak nog niet vastgesteld dat de werknemer zich daadwerkelijk schuldig had gemaakt aan criminele activiteiten. Alleen de verdenking hiervan was volgens de rechter niet voldoende om te spreken van een dringende reden voor ontslag.
Ook buiten het ontslag op staande voet vond de rechter dat er onvoldoende reden was om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De rechter gaf hierbij onder meer aan dat een voorlopige hechtenis niet gelijk staat aan detentie (wat volgens de zogenoemde h-grond een reden voor ontslag is). Daarnaast overwoog de rechter dat een voorlopige hechtenis een beperkte duur heeft. Hoewel hij erkende dat deze tijdelijke afwezigheid tot problemen in de bedrijfsvoering kon leiden, was dit volgens de rechter niet anders als de werknemer vanwege ziekte afwezig was. De arbeidsovereenkomst van de werknemer bleef daarom in stand.
Kantonrechter Tilburg, 30 augustus 2016, ECLI (verkort): 5505