Als een werknemer uit dienst treedt, meldt de werkgever hem af bij de pensioenuitvoerder. Deze informeert de werknemer over de mogelijkheden. Maar ook de werkgever zelf heeft een rol in het informeren van de werknemer over de gevolgen voor zijn pensioenopbouw.
Uitdiensttreding betekent voor een werknemer niet alleen het verlies van inkomen, het heeft ook gevolgen voor zijn pensioen (artikel). De werkgever doet er goed aan hierover in gesprek te gaan met de werknemer, zodat de werknemer goed geïnformeerde beslissingen kan nemen over zijn pensioentoekomst.
Zo heeft een werknemer de wettelijke mogelijkheid om vrijwillig maximaal tien jaar door te gaan met pensioen opbouwen. Omdat de werkgeversbijdrage wegvalt, kan dit een dure aangelegenheid zijn. Wel kunnen er afspraken worden gemaakt over de bekostiging van een vrijwillige voortzetting, bijvoorbeeld in het kader van een vaststellingsovereenkomst voor ontslag met wederzijds goedvinden. Sommige pensioenreglementen beperken het aantal jaar vrijwillige opbouw of sluiten deze optie helemaal uit.
In de praktijk betekent het einde van het dienstverband dat de werknemer recht heeft op de pensioenaanspraken die hij tot de ontslagdatum heeft opgebouwd. Als uw organisatie een beschikbarepremieregeling heeft, heeft de werknemer bij ontslag recht op een premievrij kapitaal. Daarmee kan hij bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd zelf een ouderdoms- en partnerpensioen aankopen.
Wat er na ontslag met een eventueel partnerpensioen gebeurt, hangt af van het type regeling.
Een combinatie van beide regelingen is ook mogelijk. Op het Uniform Pensioenoverzicht staat tegenwoordig duidelijker verwoord wat voor soort pensioenregeling de werknemer heeft en wat dit voor de dekking betekent.