Het pensioengevend loon van een werknemer en zijn pensioengrondslag zijn niet hetzelfde. De AOW-franchise is daar schuldig aan. Bovendien geldt er een bovengrens voor pensioengevend loon. Wat betekenen deze begrippen precies?
De hoogte van de pensioenopbouw hangt samen met het salaris van werknemers. Maar doordat iedereen als basisuitkering al een uitkering uit de Algemene Ouderdomswet (AOW) krijgt na het bereiken van de AOW-leeftijd, hoeven werknemers geen pensioen op te bouwen over hun hele loon. Dit deel waarover werknemers géén pensioen opbouwen, heet de AOW-franchise. Het deel waarover werknemers wél pensioen kunnen opbouwen, heet de pensioengrondslag. De pensioengrondslag is te berekenen door de AOW-franchise af te trekken van het pensioengevend loon.
Voor een juiste pensioenopbouw moet de werkgever eerst berekenen wat het pensioengevend loon is van de werknemer. Welke loonbestanddelen meetellen, is ook afhankelijk van wat er voor een specifieke organisatie of in een eventuele cao is bepaald. Vaak tellen in ieder geval de volgende onderdelen mee:
Voor sommige organisaties telt een 13e maand ook mee. De som van al deze loonbestanddelen vormt het pensioengevend loon. De werkgever moet vervolgens de AOW-franchise aftrekken van dit pensioengevend loon. Wat overblijft is de pensioengrondslag, waarover de werknemer aanvullend pensioen opbouwt. Het voordeel van het privégebruik van een auto van de zaak is overigens uitgesloten voor pensioenopbouw.
Er geldt een fiscale bovengrens tot waar werknemers aanvullend pensioen kunnen opbouwen. Elk jaar verschuift deze bovengrens, naar aanleiding van de contractloonontwikkelingsfactor van het voorgaande kalenderjaar. Het maximum pensioengevend loon per 1 januari 2024 is vastgesteld op € 137.800 bij een fulltime dienstverband. Boven de grens van € 137.800 kan de werknemer dus geen (fiscaalvriendelijk) aanvullend pensioen meer opbouwen. Voor 2025 blijft het bedrag van de aftopping van het pensioen hetzelfde. Meer weten? Kijk ook eens bij de lijst met pensioenbegrippen.