Camerabeelden in ontslagzaak: privacy ondergeschikt

26 maart 2019 | Door redactie

Een werkgever die vermoedt dat een werknemer bedrijfseigendommen steelt, kan dit proberen te achterhalen met camerabeelden. Zulke camerabeelden mogen als bewijs dienen in een ontslagzaak.

In een recente zaak bij de kantonrechter in Maastricht stelde een werknemer dat een werkgever zijn recht op privacy onrechtmatig had geschonden. De werknemer was gefilmd op zijn werk, omdat de werkgever hem ervan verdacht bedrijfseigendommen te ontvreemden. De werkgever had voor het maken van de camerabeelden geen toestemming gevraagd en ook niet overlegd met de ondernemingsraad. Toch mocht de werkgever de camerabeelden als bewijs gebruiken. In deze zaak was het recht op privacy ondergeschikt aan de waarheidsvinding.

Werknemers met goudkoorts

De organisatie uit deze zaak wint voor recycling waardevolle metalen, zoals goud en zilver, uit een restproduct. In 2018 kreeg de werkgever een anonieme tip over enkele werknemers die goud bij het scheidingsproces zouden stelen. Een onderzoek door een bedrijfsrechercheur volgde, maar daarbij bleek niet precies vast te stellen op welke locatie het goud werd gestolen. Tijdens een bijeenkomst informeerde de werkgever het personeel over de situatie en waarschuwde dat de dieven een ontslag op staande voet (tool) konden verwachten. Daarna vernam de werkgever dat er toch nog werd gestolen en waar dat gebeurde. De bedrijfsrechercheur hervatte zijn werk en hing een camera op op die plek. Uit de beelden viel te concluderen dat er inderdaad gestolen werd en wie de daders waren.

Al is de leugen nog zo snel…

De werknemers gaven toe het goud te hebben ontvreemd, op één werknemer na. Op basis van de beelden en verklaringen besloot de werkgever hem toch op staande voet te ontslaan, waarna de werknemer de zaak startte om dit ongedaan te maken. De kantonrechter oordeelde dat het zonder toestemming filmen van de werknemer was aan te merken als onrechtmatig, maar dat het belang van het vinden van de waarheid zwaarder woog. Het ging om een ernstige verdenking, waarbij het bedrijfsbelang bij het vinden van de daders ‘ontegenzeggelijk groot’ was. De werkgever had zich aan de regels gehouden door op één plek voor een specifiek doel te filmen. Er was niet langer gefilmd dan noodzakelijk en in de voorafgaande maanden waren de werknemers meermaals gewaarschuwd. Tijdens de zitting werden de beelden bekeken; dat deed de werknemer de das om.
Rechtbank Limburg, 6 maart 2019, ECLI (verkort): 2130