Als werknemers het gevoel hebben dat elke fout die ze maken, keihard wordt afgestraft, kan dat leiden tot een slechte werksfeer met steeds meer zieken, minder samenwerking en meer fouten. Dit kan uitgroeien tot een angstcultuur. De leidinggevende heeft de schone taak om dit in goede banen te leiden.
Tussen leidinggevenden en werknemers bestaat afhankelijkheid: de kans van werknemers op promotie, nieuwe taken en baanzekerheid hangt af van de leidinggevende. Sommige managers gebruiken deze ‘macht’ om werknemers harder te laten werken, bijvoorbeeld door te hameren op dalende verkoopcijfers om zo werknemers bang te maken. Angst stimuleert namelijk de productiviteit en vermindert kritiek op de baas, zo stelt organisatieadviseur Peter Fijbes in het boek Angstcultuur. Maar dat effect is tijdelijk.
Als een leidinggevende angst langdurig inzet om loyaliteit of inspanning bij zijn team af te dwingen, door bijvoorbeeld te dreigen met ontslag, kan er een angstcultuur ontstaan. Dat komt nog bij dat leidinggevenden de neiging hebben om het werk sterker te controleren zodra werknemers fouten maken. Daarmee verliezen werknemers echter autonomie en dat versterkt wantrouwen en negativiteit onder hen. Een team of afdeling kan dan in een negatieve spiraal terechtkomen en juist steeds meer fouten maken en steeds minder vertrouwen op elkaar.
Een leidinggevende kan een aantal dingen doen, die vrij simpel maar effectief zijn om een angstcultuur terug te draaien: werknemers de controle teruggeven door ze meer inspraak te geven, niet meer boven op hun werk zitten en bepaald gewenst gedrag belonen, zoals samenwerken.