Woon-werkverkeer moet via gebruikelijke route

26 augustus 2019 | Door redactie

Geeft uw organisatie werknemers een vaste reiskostenvergoeding voor woon-werkverkeer, let dan goed op of bij het bepalen van die vergoeding de kortste of de snelste route het uitgangspunt is. Van de fiscus moet de gebruikelijke route het uitgangspunt zijn, en dat is niet altijd de snelste.

Een vaste vergoeding voor woon-werkverkeer is gebaseerd op een standaard aantal van 214 werkdagen per jaar en een maximumbedrag van € 0,19 per gereisde kilometer. Het is daarbij echter van belang dat het aantal reiskilometers op de juiste manier is bepaald. De meeste routeplanners geven de keuze tussen de snelste en de kortste route.

Kortste route is soms niet snel of logisch

De Belastingdienst vindt dat het uitgangspunt voor de vaste reiskostenvergoeding de meest gebruikelijke route moet zijn. In het verleden zijn er diverse zaken geweest waarbij de fiscus bepaalde dat de kortste route gebruikelijk was. Dit leidde tot flinke naheffingen, terwijl de kortste route soms helemaal geen snelle of logische route was.
Een richtlijn is dat het in elk geval om zakelijke kilometers moet gaan. Als iemand bijvoorbeeld een stuk omrijdt omdat hij die route prettiger vindt, dan zijn de omrijkilometers niet zakelijk en zal de werkgever voor het bepalen van de vaste vergoeding van de kortere route moeten uitgaan.

Afstemmen met de Belastingdienst

Maar wat als iemand om op zijn werk te komen bijvoorbeeld 15 kilometer moet reizen inclusief een tochtje op een veerboot, of 25 kilometer moet rijden zónder veerboot en daardoor vele malen sneller arriveert? In dat geval lijkt het logisch dat de fiscus die laatste route accepteert. Om er zeker van te zijn dat uw organisatie van de juiste route uitgaat, is het slim om dit met de Belastingdienst af te stemmen.