De ondernemingsraad heeft instemmingsrecht bij wijzigingen of aanpassingen in het arbeidsomstandighedenbeleid van de werkgever. Dit recht geldt dus zeker voor de RI&E en het plan van aanpak. Die vormen immers de basis voor het arbobeleid.
De rechten van de ondernemingsraad (OR) als het gaat om het arbeidsomstandighedenbeleid staan in de Wet op de Ondernemingsraden (WOR). Volgens artikel 27 heeft de werkgever de instemming van de OR nodig voor het opstellen van de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) en het plan van aanpak. Dat vraagt van beide partijen gezond verstand. Een OR of een werkgever kunnen niet ontkennen dat er een risico is als (externe) arbodeskundigen dat wel zien. Het kan natuurlijk wel voorkomen dat er discussie ontstaat over de prioriteit voor risico’s en maatregelen in het plan van aanpak.
Als de werkgever nog geen RI&E heeft, moet hij de OR instemming vragen over:
Is er al een positief getoetste RI&E, dan is de werkgever verplicht de instemming van de OR te vragen bij aanvullingen of wijzigingen van de RI&E en het plan van aanpak.
Het instemmingsrecht is een krachtig instrument om invloed uit te oefenen op het arbobeleid. Alle regelingen die te maken hebben met beleid rond arbeidsomstandigheden, moeten worden voorgelegd aan de OR. Niet alleen de inventarisatie van risico’s, maar ook het aanstellen van een vertrouwenspersoon, het wijzigen van het verzuimbeleid, verlofregelingen, het instellen van wachtgeld, het basiscontract met de arbodienstverlener of de keuze voor de persoon van preventiemedewerker. Zodra een regeling te maken heeft met de arbeidsomstandigheden, heeft de OR er iets over te zeggen. De werkgever doet er dus goed aan de OR al in een vroeg stadium op de hoogte te brengen.