Per 1 januari 2020 wijzigt de manier waarop de WW-premie wordt vastgesteld die werkgevers moeten betalen over het loon van de werknemers. Soms moet die premie achteraf nog worden bijgesteld van laag naar hoog. Werkgevers moeten daar scherp op zijn!
Onlangs werd bekend dat werkgevers voorlopig niet in vier, maar in twee situaties achteraf de lage WW-premie voor een werknemer moeten herzien naar de hoge premie. Bij het schrappen van de twee herzieningsgronden is ook nog een belangrijke wijziging doorgevoerd in één van de twee resterende gronden. Eerst stond namelijk in de wet dat de werkgever alsnog een hoge premie moet betalen als een werknemer binnen vijf maanden na aanvang van zijn dienstbetrekking weer uit dienst gaat. Die termijn van vijf maanden is beperkt tot twee maanden.
Die wijziging beperkt voor uw organisatie de administratieve rompslomp ook een beetje. Als een werknemer met een contract voor onbepaalde tijd eenmaal twee maanden in dienst is, hoeft de salarisadministrateur zich daarna niet langer druk te maken om de WW-premie. Het zag er eerst naar uit dat hij gedurende vijf maanden in de gaten moest houden of een werknemer niet alsnog uit dienst ging. In dat geval moest hij de premie met terugwerkende kracht in de loonaangifte corrigeren.
Een extra aandachtspuntje voor werkgevers is dat ze de lage WW-premie voor werknemers met een vast contract alsnog moeten herzien naar de hoge premie als de werknemers tijdens hun proeftijd ontslag nemen of ontslagen worden. Voor de periode dat ze in dienst waren, moet de werkgever dus alsnog de hoge premie betalen. Dat kost onder de streep vaak geen grote bedragen, maar moet wel op de juiste manier verwerkt worden, zelfs als de werknemer maar een paar dagen in dienst geweest is. Voor werknemers met een tijdelijk contract die in de proeftijd uit dienst gaan, hoeft de premie niet herzien te worden: die vielen immers al onder de hoge premie.