Een startende organisatie hoefde in 2014 niet altijd de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas (Whk) voor kleine werkgevers te betalen. Dat blijkt uit een uitspraak van Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De uitzondering die dit regelde, is inmiddels komen te vervallen.
In principe bepaalt de loonsom van twee jaar geleden of een organisatie voor de Werkhervattingskas (Whk) in de categorie kleine, middelgrote of grote organisaties (tool) valt. Voor een startende werkgever is de loonsom van twee jaar geleden altijd € 0. De organisatie wordt daardoor altijd ingedeeld bij de kleine werkgevers. Onlangs oordeelde hof ’s-Hertogenbosch echter dat er uitzonderingen op die regel door een overgangsregeling in 2014 mogelijk waren.
In deze zaak was een organisatie gestart in 2014. Over 2012 was er geen fiscaal loon, omdat de organisatie toen nog niet bestond. De inspecteur van de Belastingdienst merkte de werkgever aan als kleine werkgever voor de Werkhervattingskas in de sector uitzendbedrijven. De bijbehorende premie was 5,40%. De organisatie verwachtte in 2014 een fiscale loonsom van meer dan € 4 miljoen en wilde daarom tot de grote werkgevers gerekend worden en dus individuele premie betalen. In dit geval bedroeg die 1,03%.
Het hof oordeelde dat de organisatie ervan uit mocht gaan dat zij de lage premie mocht betalen in plaats van de hoge omdat in de toelichting bij het Besluit gedifferentieerde premie Werkhervattingskas 2014 een tijdelijke specifieke regeling voor startende grote werkgevers opgenomen was. Die regeling hield in dat grote werkgevers die startten in 2012, 2013 of 2014 in hun eerste jaar het rekenpercentage betaalden. In dit geval was dat 1,03%. De tijdelijke regeling was in het besluit opgenomen, omdat per 1 januari 2014 de premies voor de WGA-flex en ZW-flex gedifferentieerd werden.
Als de inspecteur van de Belastingdienst gelijk had gekregen, zou dat betekenen dat geen enkele startende grote onderneming die regeling zou mogen toepassen en dát was volgens de rechter niet de bedoeling van de wetgever.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 13 april 2017, ECLI (verkort): 1631