Verlaag transitievergoeding niet zomaar met scholingskosten

6 december 2022 | Door redactie

Heeft een werkgever inzetbaarheidskosten gemaakt voor de BBL-opleiding van een werknemer, dan mag hij deze bij ontslag van de werknemer niet zomaar verrekenen met de transitievergoeding. Dat was de uitkomst van een zaak bij Rechtbank Noord-Holland.

De zaak draaide om een autotechnicus bij een autobedrijf. De werknemer was in dienst getreden op basis van een arbeidsovereenkomst in het kader van de beroepsbegeleidende leerweg (BBL). Na afloop van de BBL-overeenkomst (tool) ging zijn contract stilzwijgend over in een ‘reguliere’ tijdelijke arbeidsovereenkomst. De werkgever en werknemer waren studiekostenregelingen overeengekomen met daarin bepalingen over het (terug)betalen van de opleidingskosten.

Niet voldaan aan voorwaarden studieovereenkomsten

Op enig moment besloot de werkgever de tijdelijke arbeidsovereenkomst van de werknemer per direct te beëindigen. De werknemer stapte hierop naar de kantonrechter, waar hij een billijke vergoeding en een gefixeerde schadevergoeding vorderde vanwege een onterecht ontslag op staande voet. Ook verzocht hij de rechter te verklaren dat hij geen studiekosten verschuldigd was aan de werkgever, omdat er niet was voldaan aan de voorwaarden voor terugbetaling in de studieovereenkomsten.
De werkgever claimde dat hij de werknemer niet op staande voet had ontslagen maar het contract eenzijdig had opgezegd. Bovendien meende hij dat hij inzetbaarheidskosten in mindering mocht brengen op de verschuldigde transitievergoeding. Inzetbaarheidskosten zijn kosten voor activiteiten die de inzetbaarheid van een werknemer binnen of buiten de organisatie bevorderen.

Inzetbaarheidskosten niet verrekenen

Volgens de kantonrechter was de opzegging onregelmatig gegeven, ongeacht of er sprake was van een eenzijdige opzegging of van een ontslag op staande voet. De werkgever had het contract namelijk met onmiddellijke ingang opgezegd vanwege een ernstige fout van de werknemer ruim twee weken vóór de opzegging. Hierdoor zou een ontslag op staande voet niet voldoen aan de eis van ‘onverwijldheid’ (tool). In het geval van een eenzijdige opzegging had de werkgever zich niet gehouden aan de geldende opzegtermijn en had hij geen instemming van de werknemer óf van UWV voor het ontslag. Vanwege de onregelmatige opzegging en het feit dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld, wees de rechter de werknemer een gefixeerde schadevergoeding én een billijke vergoeding toe.
Bovendien mocht de werkgever de inzetbaarheidskosten niet in mindering brengen op de transitievergoeding. Artikel 4 van het Besluit voorwaarden in mindering brengen kosten op transitievergoeding regelt namelijk onder meer dat dit alleen mag als de arbeidsovereenkomst van een werknemer na afloop van zijn BBL-opleiding niet, of met een tussenpoos van meer dan zes maanden, wordt voortgezet.
Rechtbank Noord-Holland, 30 augustus 2022, ECLI (verkort): 7813