Intrekken thuiswerkbeleid mag niet zonder instemming OR
Enkele jaren nadat (deels) thuiswerken gemeengoed is geworden, willen sommige werkgevers dat werknemers weer (vaker) naar kantoor komen. Bij het intrekken van het thuiswerkbeleid mag een werkgever de ondernemingsraad (OR) niet passeren, oordeelde Rechtbank Oost-Brabant.
De Nederlandse vestiging van een wereldwijde producent van zware machines stond het personeel per 2017 toe om een deel van de overeengekomen arbeidsduur thuis te werken, als de werkzaamheden dat toelieten en in overleg met de leidinggevende. Voor het invoeren van dit thuiswerkbeleid had de werkgever instemming gevraagd van de OR (artikel). De OR stemde in en met de werknemers die sindsdien structureel en op vaste dagen thuiswerkten, werd een thuiswerkovereenkomst gesloten. Hierin stond dat thuiswerken geen absoluut recht was en dat de werkgever het recht behield om de overeenkomst te beëindigen.
Besluit nietig verklaard door OR
Vanaf april 2022 werden alle werknemers door het Amerikaanse moederconcern achtereenvolgens aangemoedigd weer op kantoor te werken, verplicht om minimaal drie dagen per week op kantoor te werken (per 1 januari 2024) en uiteindelijk zelfs weer volledig op kantoor te werken (per 1 juli 2025). De Nederlandse vestiging voerde dit beleid dan ook door. Dat besluit werd door de OR echter nietig verklaard, omdat de werkgever er geen instemming voor had gevraagd en gekregen. De OR spande zelfs een kort geding aan om het besluit tegen te houden.
Besluit was niet instemmingsplichtig volgens de werkgever
Volgens de OR was thuiswerken een ‘arbeidsomstandigheid’ en de Wet op de ondernemingsraden (WOR) schrijft voor dat een werkgever instemming van de OR nodig heeft voor elk voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van een regeling op het gebied van onder meer de arbeidsomstandigheden. De werkgever zag dat anders en meende dan ook dat het besluit niet instemmingsplichtig was. Bovendien was de OR volgens de werkgever te laat door de nietigheid van het besluit pas ruim twee maanden ná de mededeling van het moederconcern in te roepen (dit moet volgens de WOR binnen één maand na bekendmaking of -wording van het besluit).
Werkgever moet alsnog langs de OR
De kantonrechter oordeelde dat het besluit wel degelijk de arbeidsomstandigheden wijzigde en dus instemmingsplichtig was. Het doel van het besluit was immers om het thuiswerkbeleid af te schaffen en thuiswerken heeft direct invloed op de werkdruk (minder reistijd, de mogelijkheid van het flexibel indelen van werkuren) en de werk-privébalans van werknemers. Dit heeft ook invloed op de psychosociale arbeidsbelasting en dus het welzijn van de werknemers, aldus de rechter. De nietigverklaring was terecht. Omdat de rechter uitging van het moment dat de Nederlandse vestiging de OR informeerde over de beleidswijziging, was de nietigverklaring bovendien op tijd. Wil de werkgever het thuiswerkbeleid alsnog wijzigen, dan moet hij dus langs de OR voor instemming (artikel).
Rechtbank Oost-Brabant, 15 september 2025, ECLI (verkort): 5758