Dertiende maand is niet vanzelfsprekend

31 januari 2011 | Door redactie

Heeft u als werkgever de beleidsvrijheid om een winstuitkering te doen, dan kunnen de werknemers hier geen rechten aan ontlenen. U moet die rechten op een winstuitkering of een dertiende maand dan wel goed en duidelijk hebben vastgelegd. Hof Amsterdam heeft zich recent uitgesproken over een zaak waarin dit speelde.

In deze zaak voor het hof ging het om drie werknemers die een conflict hadden met de werkgever. Deze werknemers kregen jaarlijks een winstuitkering van maximaal een maandsalaris als het bedrijfsresultaat het toeliet. Het was de taak van de directie om te bepalen of het bedrijfsresultaat toereikend was. In 2006 vielen de financiële resultaten tegen, maar de directeur had in een communiqué laten weten dat hij de winstuitkering uit eigen zak zou betalen. In 2007 was de financiële situatie niet toereikend genoeg om een uitkering te doen, maar begin 2008 werd wel een gratificatie ontvangen. De werknemers voelden zich in 2007 tekort gedaan en stapten naar de rechter. De kantonrechter ging mee met de werknemers en gaf aan dat de dertiende maand onderdeel van de arbeidsvoorwaarden was geworden. De uitbetaling van de winstuitkering door de directeur had hier aan bijgedragen. In hoger beroep moest het gerechtshof in Amsterdam zich ook over deze casus buigen.

Beleidsvrijheid werkgever

Hof Amsterdam dacht hier duidelijk anders over. Volgens het hof was er geen sprake van een toezegging aan de werknemers. Het communiqué gaf juist aan dat een winstuitkering niet vanzelfsprekend was. De werkgever had de beleidsvrijheid om wel of niet een uitkering te doen. De beslissing die de werkgever in 2007 had genomen was niet onredelijk. Het negatieve resultaat en de toekomstverwachtingen waren een goede onderbouwing voor het niet uitkeren van een winstuitkering in 2007.
Hof Amsterdam, 9 november 2010, JAR 2011/12