Fiscus niet altijd preferente schuldeiser

27 juni 2014 | Door redactie

Als uw bv door onbehoorlijk bestuur failliet gaat en er blijft nog een flinke belastingschuld openstaan, zal de fiscus u als bestuurder hiervoor aansprakelijk stellen. Maar uit een recente uitspraak van Gerechtshof Den Haag blijkt nu dat u niet beschuldigd kan worden van onbehoorlijk bestuur als u de belangen van uw bv vóór het betalen van belastingschulden laat gaan.

Het draaide in deze zaak om een rijschool die te kampen had met tegenvallende bedrijfsresultaten. Hierdoor kon de rijschool de loonheffingen en de BTW over 2010 en 2011 niet betalen. De bv deed op 9 juli 2010 melding van betalingsonmacht. Intussen betaalde de bv echter wel het nettoloon van zijn werknemers en andere crediteuren zoals de leasemaatschappij, brandstofleveranciers en de bank. Hierdoor kon de bv haar activiteiten blijven verrichten. De bestuurder verwachtte dat het in de toekomst beter zou gaan en dat de bv dan haar belastingschulden alsnog zou kunnen betalen. De inspecteur vond die handelwijze niet terecht (de fiscus was immers een preferente crediteur) en stelde de eigenaar op basis van kennelijk onbehoorlijk bestuur aansprakelijk. De bestuurder vond dat op zijn beurt weer niet terecht en stapte naar de rechter.

Continuïteit van onderneming belangrijker dan fiscus

De rechter gaf aan dat er pas sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur als geen redelijk denkend bestuurder onder dezelfde omstandigheden hetzelfde gehandeld zou hebben. Een redelijk handelend bestuurder moet de belangen van alle betrokkenen bij de onderneming in ogenschouw nemen. In deze zaak was de bestuurder niet verwijtbaar dat hij ervoor had gekozen om schuldeisers, zoals de Belastingdienst, later te betalen dan was toegestaan, omdat hij op die manier de continuïteit van de bv kon waarborgen. Hiervoor was wel vereist dat de bestuurder mocht verwachten dat het toekomstperspectief van de bv rooskleuriger was; er moest reden zijn aan te nemen dat de ontstane betalingsachterstanden in de nabije toekomst ingelopen zouden kunnen worden. Uit bewijsmiddelen van de bestuurder bleek inderdaad dat zijn bv een gunstig toekomstperspectief zou hebben. De fiscus kon niet bewijzen dat de bestuurder had moeten begrijpen dat hierdoor belastingschulden onbetaald zouden blijven. De bestuurder had realistisch gehandeld. Er was in deze situatie dus geen sprake van kennelijk onbehoorlijk bestuur.   
Gerechtshof Den Haag, 18 maart 2014, ECLI (verkort): 1774