Geen kortere opzegtermijn meer bij ontbinding

21 januari 2013 | Door redactie

Sinds 1 januari 2013 blijft na een ontbindingsprocedure bij de kantonrechter de volledige opzegtermijn gelden voordat de werknemer in aanmerking kan komen voor een WW-uitkering. Vorig jaar gold er in dit geval nog één maand aftrek van de fictieve opzegtermijn.

Als u het dienstverband met een werknemer beëindigt, kan hij bij UWV een WW-uitkering aanvragen. Dan is de opzegtermijn altijd essentieel, ongeacht de wijze van ontslag. De werknemer heeft namelijk pas recht op een WW-uitkering op het moment dat de opzegtermijn is verstreken.

Geen wettelijke opzegtermijn bij ontbindingsprocedures

Bij ontbinding door de kantonrechter geldt de wettelijke opzegtermijn echter niet. De kantonrechter kan de arbeidsovereenkomst op elk gewenst moment beëindigen. Hetzelfde geldt bij een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden. Is de wettelijke opzegtermijn niet in acht genomen, dan hanteert UWV de fictieve opzegtermijn als wachttijd bij de toekenning van een WW-uitkering. Dit is eigenlijk gewoon weer de opzegtermijn die de werkgever bij een gewone opzegging zou moeten hanteren.
Bij een (pro forma) ontbinding via de kantonrechter kon tot 1 januari 2013 de fictieve opzegtermijn met één maand worden ingekort. Dat is niet langer mogelijk, zoals blijkt uit de Wet vereenvoudiging regelingen UWV (pdf). Alleen voor ontbindingsverzoeken die vóór 1 januari 2013 zijn ingediend, kan er nog sprake zijn van een kortingsmaand.

Ontbindingsprocedure niet meer voordeliger voor werknemer

Er is voor deze maatregel gekozen om te besparen op de uitkeringslasten binnen de WW. Daarnaast maakt dit het voor de werknemer niet meer financieel interessant om voor een (pro forma) ontbinding via de kantonrechter te kiezen in plaats van voor beëindiging met wederzijds goedvinden. De wachttijd voor een WW-uitkering is nu in beide situaties even lang.