Weigeren keuring kan grond zijn voor ontslag

17 juli 2014 | Door redactie

Als een werknemer weigert om mee te werken aan een keuring die voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden verplicht is, wat kunt u daar dan aan doen? Volgens Hof Den Bosch mag u hem dan op staande voet ontslaan. Het weigeren van de keuring rechtvaardigt dit ontslag namelijk.

In deze zaak draaide het om een werknemer van een organisatie die gespecialiseerd is in brandpreventie en veiligheid. De werknemer was brandwacht en nadat hij twee jaar in dienst geweest was, werd hij tewerkgesteld op een terminal met tanks vol loodhoudend materiaal. Volgens de voorschriften van de eigenaar van de terminal moest elke brandwacht een nulmeting aangaande loodblootstelling ondergaan. De werknemer in kwestie weigerde deze meting echter op principiële gronden.

Ook weigering keuring is werkweigering

Volgens de werkgever was het gedrag van de werknemer werkweigering. Hij stelde de werknemer op non-actief en nodigde hem – na onderzoek gedaan te hebben – uit voor een gesprek. Hoewel de werknemer eerst had gezegd dat hij naar dit gesprek zou komen, besloot hij zich ziek te melden en thuis te blijven. De werkgever beëindigde daarop de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang en stuurde de werknemer een ontslagbrief. Hij ontsloeg hem dus op staande voet. De werknemer vocht het ontslag aan, volgens hem was er geen sprake van werkweigering.

Consequenties van weigering op voorhand bekend

Volgens het Hof Den Bosch was het voor de werknemer duidelijk genoeg wat de reden van het ontslag was. Hoewel hij niet de daadwerkelijke arbeid geweigerd had, wist hij wel dat het weigeren van de keuring zou betekenen dat hij niet op de terminal kon werken. De werkgever had volgens het hof na de weigering voortvarend gehandeld en onverwijld opgezegd. In de ontslagbrief had hij bovendien vermeld dat het weigeren van de keuring voor de werkgever werkweigering betekende, niet dat werkweigering de dringende reden voor het ontslag op staande voet was.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 10 juni 2014, ECLI (verkort): 1718