Pensioen komt niet alleen neer op een spaarpot voor de oude dag van de werknemer. Naast een voorziening bij ouderdom, bieden de meeste pensioenregelingen namelijk ook een voorziening bij overlijden van de deelnemer. Een voorziening die dan ten goede komt aan de partner (het partnerpensioen) of de kinderen van de deelnemer (het wezenpensioen). Dit nabestaandenpensioen gaat onder de Wet toekomst pensioenen (WTP) wezenlijk veranderen.
De genoemde veranderingen zien op het nabestaandenpensioen bij overlijden vóór de pensioendatum. Dus niet op de situatie van overlijden ná de pensioendatum. Vaak wordt bij overlijden na de pensioendatum een deel van het opgebouwde ouderdomspensioen als nabestaandenpensioenuitkering aan de partner uitgekeerd. De situatie voor ná de pensioendatum verandert dus niet.
In een notendop gaat het nabestaandenpensioen bij overlijden vóór de pensioendatum er uniformer uit zien. Zowel qua type en hoogte van de dekking als qua reikwijdte van de dekking.
Op dit moment zijn er twee typen dekkingen voor het nabestaandenpensioen: het nabestaandenpensioen op opbouwbasis en het nabestaandenpensioen op risicobasis.
Een nabestaandenpensioen op opbouwbasis kunt u vergelijken met een spaarpot. Iedere maand sparen de werknemers voor het nabestaandenpensioen. Werknemers die nog maar kort in dienst zijn, hebben logischerwijs nog niet veel gespaard. Als werknemers met een kort dienstverband komen te overlijden, is er vaak maar een beperkt bedrag dat aan de partner of het kind wordt uitgekeerd.
Zo’n situatie doet zich met name voor bij jonge werknemers of bij werknemers die recent van baan gewisseld zijn, terwijl bij de vorige werkgever geen spaarpot aan nabestaandenpensioen is opgebouwd. Deze diensttijdafhankelijkheid kan dus nadelig uitpakken.
Tegelijkertijd: als er een spaarpot voor het nabestaandenpensioen bestaat, verdwijnt deze spaarpot niet op het moment dat een werknemer uit dienst treedt. Als een werknemer dus bij een andere werkgever in dienst zou treden en daar komt te overlijden, kan de partner of het kind alsnog aanspraak maken op deze spaarpot.
Het andere type dekking betreft het nabestaandenpensioen op risicobasis. Dit houdt in dat het risico op overlijden in de regel enkel verzekerd is gedurende het dienstverband, waarbij de (verleden) diensttijd voor de omvang van de dekking niet uitmaakt. Oftewel dit type dekking is diensttijdonafhankelijk en er is geen spaarpot.
Het nabestaandenpensioen wordt over een hoger bedrag berekend
Onder het nieuwe pensioenstelsel is alleen nog maar het nabestaandenpensioen op risicobasis toegestaan. Het is dan niet langer mogelijk om de spaarpot aan nabestaandenpensioen verder te vullen. De diensttijdafhankelijkheid verdwijnt. Daarmee heeft de wetgever tegemoet willen komen aan de (schrijnende) situaties waarin een werknemer met relatief weinig diensttijd zijn of haar partner of kind onvoldoende verzorgd achterlaat.
Maar zijn de werknemers die juist een lange diensttijd hebben hier niet het kind van de rekening? Met andere woorden, laten zij straks hun partner of kind minder goed verzorgd achter dan nu misschien het geval is? Beantwoording van deze vraag valt of staat met hoe de nieuwe pensioenregeling er qua hoogte van de dekking uit komt te zien in vergelijking met de huidige pensioenregeling.
Momenteel is de hoogte van de dekking vrij te bepalen door sociale partners (op cao-niveau) of door de (individuele) werkgever en werknemer. De omvang is daarbij vastgesteld op een percentage van de pensioengrondslag. Dat laatste wil zeggen het salaris minus een AOW-franchise. De franchise is een bedrag waarover de nabestaandenpensioenuitkering niet berekend wordt.
Er geldt bij de vaststelling van de pensioengrondslag enkel een fiscaal maximum; zo mag het partnerpensioen niet meer bedragen dan 70% van het te bereiken ouderdomspensioen. Het wezenpensioen mag niet meer bedragen dan 14% van het te bereiken ouderdomspensioen.
Onder het nieuwe pensioenstelsel is de omvang nog steeds vrij te bepalen, maar wordt wel uitgegaan van een andere grondslag. Er geldt niet langer een percentage van het salaris minus de AOW-franchise.
Nabestaandenpensioen kan gunstig uitpakken voor lagere inkomens
Voor de omvang gaat er ‘gewoon’ een percentage van het salaris gelden. Dit betekent dat het nabestaandenpensioen over een hoger bedrag wordt berekend en dat kan met name voor de lagere inkomens gunstiger uitpakken vergeleken met het huidige systeem.
Qua hoogte van het percentage geldt nog steeds een fiscaal maximum, dat voor het partnerpensioen gesteld wordt op 50% van het salaris en voor het wezenpensioen op 20% van het salaris. Voor het wezenpensioen wordt het fiscale maximum hoger vastgesteld vergeleken met het huidige regime: onder het nieuwe pensioenstelsel mag de wezenpensioenuitkering niet hoger zijn dan 20% van het salaris bij halfwezen en 40% van het salaris bij wezen. Er is door de wetgever bewust gekozen voor een hoger fiscaal maximum, omdat geconstateerd werd dat de huidige fiscale ruimte momenteel onvoldoende blijkt om de kosten van opgroeiende kinderen te kunnen financieren.
Let wel, het gaat hier enkel om fiscale maxima. U kunt er zeker niet van uitgaan dat de partner of het kind bij overlijden van een werknemer straks een levenslange uitkering krijgt die gelijk is aan respectievelijk 50% of 20% van het salaris. De verwachting volgens het Verbond voor Verzekeraars en de Pensioenfederatie is dat de omvang voor het partnerpensioen tussen 20% en 25% komt te liggen.
Het is uiteindelijk aan uw organisatie, samen met de werknemers, om tot een bepaald percentage te komen. Daarbij zal uw organisatie dus rekening moeten houden met het fiscale maximum. Stijgt de pensioenregeling hierboven uit, dan is deze namelijk fiscaal onzuiver.
Het gevolg hiervan is dat de fiscus de pensioenaanspraak van de werknemers volledig belast (ook al is nog niets uitgekeerd). Hoe hoger het percentage dat uw organisatie bínnen dit fiscale maximum vaststelt, des te hoger ook de premie zal zijn die voor het nabestaandenpensioen gerekend zal worden. Hierin zal uw organisatie dus samen met de werknemers een goede balans moeten zien te vinden.
Zijn alle werknemers gedekt op het moment dat uw organisatie een nabestaandenpensioenregeling kent? Ja, met een kleine ‘tenzij’. Een werkgever zal namelijk altijd naar het deelnemersbegrip in het pensioenreglement moeten kijken of daarin misschien werknemers zijn uitgezonderd. Zo worden bijvoorbeeld nog weleens directeuren en stagiaires uitgezonderd.
Partnerbegrip wordt in de wet ingekaderd
Bovendien moet een werkgever er rekening mee houden dat niet iedere partner aanspraak kan maken op nabestaandenpensioen in geval van overlijden van de werknemer. In het nieuwe pensioenstelsel verandert namelijk het wettelijke partnerbegrip. Net als onder het huidige pensioenstelsel vallen de echtgenoot en geregistreerd partner onder het begrip ‘partner’ voor een aanspraak op partnerpensioen. Daarnaast is de partner de persoon die in het pensioenreglement is opgenomen.
Dat is weliswaar ook nu al, maar onder het nieuwe pensioenstelsel wordt wettelijk ingekaderd welke partner dit kan zijn. Er moet dan namelijk sprake zijn van een gezamenlijke huishouding. Er geldt een uitzondering als het gaat om een bloedverwant in de eerste graad, in de tweede graad (in de rechte lijn) of als met een meerderjarig stief- of pleegkind een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd. Die persoon is dan geen partner. De gezamenlijke huishouding moet blijken uit een notarieel verleden samenlevingscontract of uit een zogenoemde samenlevingsverklaring.
Het is van belang dat de werknemers zich realiseren dat ze straks alleen in het geval van een gezamenlijke huishouding aanspraak kunnen maken op partnerpensioen.
Verder is het goed te realiseren dat onder het nieuwe pensioenstelsel een wezenpensioenuitkering tot slechts maximaal 25 jaar mag worden uitgekeerd (momenteel is dat 30 jaar). Ook hier geldt weer dat het gaat om een maximum, waardoor het ook mogelijk is dat de pensioenuitvoerder een lagere leeftijd aanhoudt.
Ongetwijfeld heeft u of hebben andere werknemers weleens de vraag gesteld wat een uitdiensttreding betekent voor de dekking van het nabestaandenpensioen.
Onder het nieuwe pensioenstelsel zal zich minder snel de situatie voordoen dat er direct na uitdiensttreding geen dekking meer bestaat voor het nabestaandenpensioen. Dit is van belang om schrijnende situaties zo veel mogelijk te voorkomen. Wanneer en hoelang is er dan dekking? Er geldt een verplichte standaard uitloopdekking van drie maanden na uitdiensttreding.
Uw organisatie kan echter met de werknemers overeenkomen om van de uitloopdekking zes maanden te maken. Dit moet uw organisatie dan wel vooraf afstemmen met de pensioenuitvoerder en daarnaast vastleggen in het pensioenreglement.
Mocht een werknemer na uitdiensttreding kunnen terugvallen op een WW- of ZW-uitkering, dan zal de dekking langer zijn, namelijk gelijk aan de WW- of ZW-periode.
Als de uitloopperiode afloopt, moet een (inmiddels) ex-werknemer erop bedacht zijn dat er geen dekking meer is voor het nabestaandenpensioen. Het verliezen van deze dekking is alleen anders als:
De pensioenuitvoerder moet onder het nieuwe pensioenstelsel een uitruilmogelijkheid bieden gedurende een periode van minimaal 15 jaar. Als een (inmiddels) ex-werknemer kiest voor uitruil, betaalt hij met zijn spaarpot aan ouderdomspensioen de voortzetting van de dekking voor het nabestaandenpensioen. Het startmoment ligt dan direct na afloop van de uitloopperiode en de pensioenuitvoerder is verplicht om de (inmiddels) ex-werknemer ieder jaar te informeren over deze uitruil.
Op deze manier heeft hij helder voor ogen dat de dekking voor het nabestaandenpensioen weliswaar doorloopt, maar tegelijkertijd zal resulteren in een minder gevulde spaarpot aan ouderdomspensioen. Op ieder moment kan de (inmiddels) ex-werknemer de uitruil vervolgens stopzetten.
Oorspronkelijk werd in de Wet toekomst pensioenen de uitruilmogelijkheid niet geboden voor het wezenpensioen, maar na een aangenomen amendement is hier alsnog in voorzien.
Er is daarnaast nog een andere mogelijkheid om de dekking te laten voortduren. Namelijk door de pensioendeelneming – op kosten van de werknemer – vrijwillig voort te zetten. Niet alleen de dekking voor het nabestaandenpensioen, maar ook de opbouw van het ouderdomspensioen wordt dan voortgezet. Houd er wel rekening mee dat de pensioenuitvoerder niet wettelijk verplicht is deze mogelijkheid te bieden (anders dan bij de uitruilmogelijkheid). Bovendien is de duur in tijd beperkt, namelijk maximaal drie jaar.
Als we de veranderingen in het nabestaandenpensioen afzetten tegen de pensioenregeling zoals uw organisatie die nu voor de werknemers heeft, is één conclusie op zijn plaats: de pensioenregeling zal ongetwijfeld moeten worden aangepast. Dat moet uiterlijk 1 januari 2028. De wetgever geeft helaas geen duidelijkheid over of dit eerder moet als uw organisatie de ouderdomspensioenregeling al eerder aanpast aan de nieuwe pensioenregels. En andersom: of uw organisatie eerst de nabestaandenpensioenregeling mag aanpassen aan de nieuwe pensioenregeling zonder direct ook de ouderdomspensioenregeling te moeten aanpassen.
Mocht uw organisatie hierin geen risico willen nemen, dan kan het goed zijn om één lijn te trekken. Zodra één van de twee regelingen (nabestaandenpensioenregeling of ouderdomspensioenregeling) wordt aangepast aan de nieuwe pensioenregels, kan uw organisatie het beste ook de andere pensioenregeling aanpassen.
Meer informatie over het nieuwe pensioenstelsel vindt u in de toolbox Zo bereidt uw organisatie zich voor op het nieuwe pensioenstelsel.