Beroep op vertrouwensbeginsel bij afwaardering mislukt

5 april 2024 | Door redactie

Als de fiscus een belastingplichtige het idee geeft dat diens fiscale zaken op een bepaalde manier behandeld worden en dat niet nakomt, kan die belastingplichtige een beroep doen op het 'vertrouwensbeginsel'. Maar het pleidooi van een belastingplichtige dat het vertrouwen was gewekt dat een vordering volledig mocht worden afgewaardeerd, slaagde onlangs niet bij de rechter.

Leningen tussen directeuren-grootaandeelhouders (dga's) en hun eigen bv's of gelieerde ondernemingen zijn geregeld onderwerp van een rechtszaak. De regels zijn namelijk zo dat bijvoorbeeld een lening die niet wordt terugbetaald, afgewaardeerd mag worden. Daardoor gaat de belastingrekening omlaag. Maar dat mag alleen als een lening 'zakelijke' voorwaarden heeft. Dat houdt kort gezegd in dat een onafhankelijke derde de lening onder dezelfde voorwaarden óók zou verstrekken. Juist bij financieringen tussen dga's en de eigen bv komt die zakelijkheid nog wel eens in de knel, en kan de inspecteur oordelen dat de lening alleen maar uit aandeelhoudersmotieven is verstrekt. Dan is sprake van een onzakelijke lening (verdiepingsartikel) en gaat de afwaardering dus niet door.

Inspecteur staat verdere afwaardering niet toe

De zakelijkheid van een lening was ook in geschil in een recente rechtszaak, waar de erven van een overleden dga tegenover de inspecteur stonden. Kort samengevat ging het om de vraag of een vordering verder afgewaardeerd mocht worden. De inspecteur had dat niet toegestaan, omdat volgens hem sprake was van een onzakelijke lening. De inspecteur beperkte de afwaardering tot een bedrag van € 736.185, zoals eerder was afgesproken met de dga. Dat leidde tot een correctie van de aangifte over 2017. Volgens de erven van de dga ging het om een zakelijke lening, en bovendien had de inspecteur eerder het vertrouwen gewekt dat de vordering wel degelijk verder afgewaardeerd mocht worden.

Beroep op vertrouwensbeginsel slaagt niet

De rechtbank stelde vast dat de vordering verder was opgelopen vanwege een extra financiering van een gelieerde bv. Die financiering beoordeelde de rechtbank inderdaad als onzakelijk, onder meer omdat de rente niet werd betaald en zekerheden voor de lening ontbraken. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel (verdiepingsartikel) slaagde niet. De rechtbank oordeelde dat een brief van de inspecteur uit 2012 al glashelder maakte dat alleen afwaardering tot € 736.185 mogelijk was. Voor zover er vertrouwen was opgewekt, had de inspecteur via die brief 'het gewekte vertrouwen opgezegd', aldus de rechtbank. Al met al had de inspecteur de verdere afwaardering dus terecht geweigerd, zo luidde het oordeel.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 1 maart 2024, ECLI (verkort): 1641