Een werknemer die in de loop van het jaar van auto wisselt en maar slechts met één auto privé rijdt, moet toch bijtelling betalen voor beide auto’s. Dit is ook het geval als de werknemer met de ene auto meer dan 500 privékilometers rijdt en met andere auto alleen maar zakelijke kilometers maakt. Voor beide auto’s geldt dan de bijtelling. Dit heeft Hof Amsterdam onlangs bepaald.
In deze zaak had een werknemer in een kalenderjaar twee auto’s ter beschikking gesteld gekregen van zijn werkgever. De ene auto gebruikte hij tot juni, en alleen voor zakelijke ritten. Per juni ruilde hij deze auto in voor een elektrische auto van de zaak. Hij reed daarmee meer dan 500 kilometer privé. Voor beide auto’s was een ‘Verklaring geen privégebruik auto’ (tool) afgegeven. Bij de tweede auto had de werknemer geen rittenadministratie (tool) bijgehouden. De inspecteur had beide verklaringen ingetrokken en een naheffingsaanslag loonbelasting opgelegd voor beide auto’s. Hij berekende tijdsevenredig de bijtelling (tool) over beide auto’s. De werknemer was het hier niet mee eens en ging naar de rechter toe.
De werknemer was van mening dat de bijtelling onjuist was omdat hij met de eerste auto alleen zakelijk had gereden en netjes een rittenadministratie had bijgehouden. Hij vond dus dat hij hooguit vanaf juni voor het privégebruik moest opdraaien, en toen reed hij in een auto waarvoor een bijtellingstarief van 0% gold. Het hof was het hier niet mee eens en volgde de stelling van de inspecteur. Als voor de elektrische auto bijtelling moest worden toegepast (weliswaar van 0%) omdat de werknemer deze auto privé had gebruikt, gold in dat jaar ook voor de andere auto een bijtelling, ook al was deze alleen zakelijk in gebruik. Op de andere auto was voor de periode januari tot en met mei dus een bijtelling van 25% van de cataloguswaarde van toepassing.
Hof Amsterdam, 19 april 2016, ECLI (verkort): 1579