Als een belastingkantoor een bestuurder van een onderneming aansprakelijk wil stellen voor niet-betaalde belasting, dan zal hij moeten bewijzen dat diegene ook daadwerkelijk bestuurder is. Alleen gegevens overleggen uit het handelsregister is dan niet voldoende.
Dat bevestigde de Hoge Raad in een recent arrest. In dit geval draaide het om een man die enkele maanden in het handelsregister (tool) van de Kamer van Koophandel stond ingeschreven als bestuurder van een beheer-bv. Die beheer-bv was op zijn beurt weer enig aandeelhouder en bestuurder van een andere bv.
Toen bleek dat deze laatste bv nog een naheffingsaanslag had openstaan voor niet-betaalde omzetbelasting, stelde het belastingkantoor in Hoorn de man aansprakelijk (tool) voor deze heffing.
Hij voerde echter aan dat hij onder valse voorwendselen als bestuurder was ingeschreven. En dat die inschrijving geen sluitend bewijs was dat hij werkzaamheden had verricht als bestuurder voor de bv. De rechtbank en het gerechtshof gingen daar niet in mee. De man had niet aangetoond dat de inschrijving in het handelsregister niet klopte, en daarom was hij terecht aangemerkt als bestuurder.
De Hoge Raad maakte korte metten met die redenering. De bewijslast dat iemand bestuurder is ligt bij de belastingontvanger. En alleen het feit dat iemand ingeschreven staat als bestuurder is niet voldoende om diegene ook aan te merken als bestuurder, zo oordeelde het rechtscollege, met een verwijzing naar een eerder arrest uit 2008.
De Hoge Raad verwijst de zaak nu naar het gerechtshof in ’s-Hertogenbosch. In die zitting zal dus bewezen moeten worden dat deze man inderdaad terecht als bestuurder is aangemerkt. En als dat zo is, dan is het nog de vraag of deze man dan inderdaad de bestuurder was die had moeten melden dat de bv geen omzetbelasting kon betalen, aldus de Hoge Raad.
Hoge Raad, 17 februari 2017, ECLI (verkort): 248