Op basis van de Invorderingswet is een ex-bestuurder aansprakelijk voor belastingschulden die onder zijn bestuur ontstaan zijn. Hoewel een ex-bestuurder geen melding van betalingsonmacht kan doen, is hij volgens Rechtbank Den Haag aansprakelijk als hij niet kan aantonen dat geen sprake is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur.
In de desbetreffende zaak had de Belastingdienst de ex-bestuurder van een bv aansprakelijk gesteld voor de openstaande BTW-schulden van het derde en vierde kwartaal 2015. De ex-bestuurder was het hier niet mee eens omdat hij de betalingsonmacht voor het derde kwartaal had gemeld. Voor het vierde kwartaal kon hij als ex-bestuurder geen melding doen. De rechtbank oordeelde dat de ex-bestuurder voor zowel het derde als het vierde kwartaal terecht aansprakelijk was gesteld.
Volgens de rechtbank had de ex-bestuurder voor het derde kwartaal niet voldaan aan de meldingsplicht. De Belastingdienst had de ontvangst van de melding namelijk ontkend en de ex-bestuurder kon niet bewijzen dat hij de melding betalingsonmacht daadwerkelijk had verzonden. Hij kon de aansprakelijkheid voor het derde kwartaal nu alleen ontlopen als hij kon aantonen dat het niet aan hem te wijten was dat niet voldaan was aan de meldingsplicht. Hierin slaagde hij niet.
Voor het vierde kwartaal bevestigde de rechtbank dat door een ex-bestuurder geen melding betalingsonmacht kan worden gedaan. Dit betekende echter niet dat de ex-bestuurder niet aansprakelijk gesteld kan worden voor belastingschulden die onder zijn bestuur zijn ontstaan. Om aansprakelijkheid te voorkomen moest de ex-bestuurder aantonen dat het niet betalen van de belastingschulden geen gevolg was van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur. De rechtbank vond dat de ex-bestuurder daarin niet was geslaagd.
Rechtbank Den Haag, 9 april 2018, ECLI (verkort) 4023