Als een organisatie failliet gaat, moet deze de administratie overhandigen aan de curator als hij hierom vraagt. En dat zal hij, want de curator is bij wet verplicht om de administratie direct op te vragen en in ontvangst te nemen. Deze wettelijke verplichting is ingesteld om faillissementsfraude tegen te gaan.
Volgens artikel 92 van de Faillissementswet moet de curator onder meer de tot de boedel behorende bescheiden en andere gegevensdragers onder zijn hoede nemen. Dit moet faillissementsfraude tegengaan. Denk daarbij aan het wegsluizen van geld door privé contant geld op te nemen of door machines, auto’s van de zaak en inventaris te verdonkeremanen. Ook het betalen van debiteuren via nieuwe bankrekeningen waar de curator geen weet van heeft, valt onder faillissementsfraude. Zo zijn er meer voorbeelden van deze vorm van fraude, die ongeveer bij een kwart van de faillissementen voorkomt. Artikel 92 verplicht de failliete organisiaties de curator van alle nodige informatie te voorzien. Bovendien moeten ze inlichten over eventuele buitenlandse banktegoeden of onroerend goed. Het is dus belangrijk dat organisaties ook in het kader van faillissement (tools) zich houden aan de bewaarplicht: de informatie moet beschikbaar én leesbaar zijn. Artikel 92 geldt ook voor derden die stukken uit de administratie in hun bezit hebben. Zij moeten deze op verzoek van de curator dus ook beschikbaar stellen.
Iedereen die in de laatste drie jaar vóór het faillissement als bestuurder bij de rechtspersoon betrokken was, moet aan deze verplichting voldoen. Een bestuurder van een failliete organisatie kan een boete van maximaal € 82.000 of zelfs een gevangenisstraf krijgen als hij niet meewerkt aan een informatieverzoek van de curator. Deze straffen gelden ook bij een faillissement als blijkt dat de administratie niet op orde is en er dus niet aan de administratieplicht is voldaan. Er is dan al gauw sprake van onbehoorlijk bestuur en bestuurdersaansprakelijkheid. De Hoge Raad heeft een aantal omstandigheden geformuleerd waarop wordt gelet bij de beoordeling of de bestuurder van een onderneming zijn taak behoorlijk vervult: