De waarderingsregels voor onderlinge vorderingen en schulden die gelden bij het aangaan van een fiscale eenheid kunnen in sommige gevallen nadelig voor u zijn. In welk geval dat is, blijkt uit een recente rechtszaak in Den Haag.
De bv die centraal stond in de zaak had een groot negatief vermogen, vanwege een enorme schuld van de aandeelhouder. De aandeelhouder verkocht in 1998 de bv aan een nieuwe aandeelhouder, die de aandelen overnam voor € 0,45. Hij nam daarop de schuld over, die een nominale waarde had van ruim € 14 miljoen, voor het bedrag van ruim dertigduizend euro. Eind 2004 stond deze schuld voor nog geen duizend euro op de balans van de aandeelhouder. De schuld was dus bijna op nihil gewaardeerd. Vervolgens ging hij een fiscale eenheid aan met de bv. Dit leidde tot een vrijval van de winst van ruim € 14 miljoen voor die bv De bv ontving daarom van de inspecteur een aanslag vennootschapsbelasting. Die was het daar niet mee eens en stelde dat de waarderingsregels een negatief effect hadden op het aangaan van een fiscale eenheid.
De rechter was niet in de positie om de wet ter discussie te stellen. De waarderingsregels golden dus gewoon en in dit geval was het nadelig voor de fiscale eenheid. De inspecteur werd daarom in het gelijkgesteld. De bv had op het moment voordat de fiscale eenheid definitief zou worden de schuld op dezelfde waarde moeten stellen als de andere partij van de eenheid, oftewel de aandeelhouder.
Rechtbank ’s-Gravenhage, 13 juli 2011, LJN: BR3968