Het arrest Van der Steen heeft de BTW-positie van een directeur-grootaandeelhouder (dga) ingrijpend gewijzigd. Het Europese Hof van Justitie besliste namelijk dat een dga geen ondernemer was voor de BTW. Volgens een recent arrest van de Hoge Raad kan de inspecteur dan ook niet naheffen voor een onttrekking van het pand uit het ondernemingsvermogen van de fiscale eenheid BTW. Het pand heeft namelijk nooit behoord tot het ondernemingsvermogen.
In deze zaak ging het om dga die in 2007 een nieuwe woonboerderij liet bouwen. De dga gebruikte deze boerderij ook voor zijn werkzaamheden als directeur. Voor de BTW was de bv een fiscale eenheid BTW aangegaan met de dga. Hierdoor kon de dga de gefactureerde BTW voor de bouw van de boerderij in aftrek brengen. Het arrest Van der Steen van 18 oktober 2007 bepaalde echter dat de dga geen ondernemer was voor de BTW. De inspecteur stelde dan ook dat de dga vanaf 18 oktober 2007 niet meer tot de fiscale eenheid behoorde. De boerderij werd hierdoor volgens hem onttrokken aan het ondernemingsvermogen van de fiscale eenheid. De inspecteur legde hiervoor een naheffingsaanslag op.
De Hoge Raad gaf aan dat het standpunt uit het eerdere arrest van 26 april 2002 niet meer juist was. De dga was dus niet langer aan te merken als ondernemer. Het gevolg hiervan was dat de dga eigenlijk nooit onderdeel mocht zijn van de fiscale eenheid BTW. De boerderij behoorde al die tijd niet tot het ondernemingsvermogen van de fiscale eenheid. Onttrekking aan het ondernemingsvermogen van de fiscale eenheid BTW was dan ook niet mogelijk. De inspecteur had dus geen grond voor een naheffing. Het arrest van het Hof van Justitie zorgde er daarnaast niet voor dat de eerdere aftrek van de voorbelasting werd teruggenomen. Dit zou in strijd zijn met de rechtszekerheid. De Hoge Raad gaf de dga dus gelijk.
Hoge Raad, 14 december 2012, LJN: BU7242