Het kabinet ziet geen mogelijkheden om de toegang tot het UBO-register te beperken. Dit betekent dat persoonsgegevens van de uiteindelijke belanghebbenden achter Nederlandse ondernemingen relatief eenvoudig openbaar toegankelijk zijn, ondanks enkele waarborgen die het kabinet wil inbouwen.
De instelling van het UBO-register heeft bij verschillende partijen geleid tot zorgen over de privacy bij onder meer familiebedrijven. Uit een brief (pdf) aan de Tweede Kamer blijkt dat het kabinet deze zorgen erkent, maar dat de Europese richtlijn die de instelling van het UBO-register voorschrijft geen ruimte biedt om de toegang tot het register te beperken. Het kabinet denkt echter dat met enkele waarborgen, zoals het registreren van degene die de informatie opvraagt en het in rekening brengen van een vergoeding hiervoor, de risico’s ingeperkt zullen worden.
Het UBO-register moet de natuurlijke personen registreren die direct of indirect een belang van 25% in een vennootschap hebben. Een directeur-grootaandeelhouder (dga) met een dergelijk of een groter belang in zijn bv, wordt geregistreerd in het UBO-register. De bv wordt verplicht de relevante informatie te verstrekken aan het UBO-register en de dga krijgt de verplichting om hier aan mee te werken. De gegevens zijn vervolgens opvraagbaar voor iedereen met een zogenoemd legitiem belang. Volgens het kabinet moet deze bepaling uit de richtlijn ruim worden opgevat en zal het UBO-register dus als een openbaar register ingesteld worden.
De Kamer van Koophandel gaat het UBO-register beheren. Het kabinet had eerder ook nog plannen voor een Nederlands Centraal Aandeelhoudersregister (CAHR), maar laat nu weten niet twee verschillende registers naast elkaar in te willen richten. De ontwikkeling van het CAHR wordt daarom voorlopig opgeschort. Het UBO-register moet uiterlijk 27 juni 2017 ingericht zijn.