Niet met box 3-vermogen schuiven drie maanden voor en na 1 januari

27 november 2023 | Door redactie

In de Overbruggingswet box 3 zijn bepalingen opgenomen om peildatumarbitrage te voorkomen. Deze regels moeten ervoor zorgen dat belastingplichtigen niet gaan schuiven met hun vermogen van de categorie met een hoog rendementspercentage naar een categorie met het laagste rendementspercentage. Die arbitrageperiode bedraagt drie maanden, houd hier rekening mee!

De nieuwe wetgeving over de box 3-heffing zal pas per 2027 ingaan. Voor de jaren 2023-2026 is daarom de Overbruggingswet box 3 (verdiepingsartikel) in elkaar geknutseld. Hierin is opgenomen dat de belastingheffing van box 3 in principe gebaseerd wordt op de werkelijke samenstelling van het vermogen. Er zijn 3 vermogenscategorieën (tool): banktegoeden (hier valt ook contant geld onder), overige bezittingen en schulden. Voor iedere categorie geldt een afzonderlijk forfaitair rendementspercentage.

Bepalingen die peildatumarbitrage moeten voorkomen

In de Overbruggingswet zijn ook bepalingen opgenomen die peildatumarbitrage moeten voorkomen. Hiervan is sprake als belastingplichtigen rondom de peildatum van 1 januari binnen de vermogenscategorieën gaan schuiven om het vermogen in de categorie met het laagste forfaitair rendementspercentage (banktegoeden) te verhogen voor een minimale box 3-heffing. Dit kan bijvoorbeeld door overige bezittingen te verkopen en direct na de peildatum weer aan te kopen of schulden aan te gaan en deze na de peildatum terug te betalen. Om dit te voorkomen worden voor het berekenen van het box 3-voordeel  tijdelijke omzettingen van vermogensbestanddelen binnen een arbitrageperiode genegeerd. 

Arbitrageperiode van drie maanden

Bij de arbitrageperiode gaat het om een aaneengesloten periode van drie maanden die start voor en eindigt na de peildatum. Dit wil zeggen dat de fiscus omzettingshandelingen voor 1 oktober en na 31 maart niet als arbitragehandelingen ziet. Er is ook geen sprake van een arbitragehandeling als er meer dan drie maanden tussen de omzetting en de oorspronkelijke transactie zitten. Bij een omzetting van overige bezittingen in banktegoeden is er sprake van een arbitragehandeling als:

  • de waarde van de overige bezittingen op de peildatum lager is dan op een ander na de peildatum liggend moment in de arbitrageperiode; en
  • de waarde van de banktegoeden op enig moment in die periode, maar na de peildatum lager is dan op de peildatum. 

Bij een zakelijke overweging geen arbitage

Kan een belastingplichtige bewijzen dat er een  zakelijke overweging aan de omzettingshandeling ten grondslag ligt, dan is er geen sprake van peildatumarbitrage. De belastingplichtige moet die overweging wel aannemelijk kunnen maken als de inspecteur hierom vraagt. Om vragen van en moeilijkheden met de fiscus te voorkomen over vermogensverschuivingen in box 3 is het dus verstandig om dit buiten de driemaandentermijn te doen.