Ook de vierde proefprocedure over de geldigheid van de box 3-heffing heeft geen verrassing opgeleverd. Rechtbank Noord-Holland vindt de heffing voor 2014 niet in strijd met artikel 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).
In eerdere proefprocedures werd al door de rechters over de jaren 2013 en 2014 aangegeven dat de Belastingdienst mag heffen over een forfaitair rendement van 4% in box 3 (tool). De rechter uit Noord-Holland gaf voor 2014 aan dat hij het wel eens was met de belastingplichtige dat het rendement op spaartegoeden al een tijdje onder de 4% lag (en nog ligt), maar dat het rendement op beleggingen bekeken over een langere periode op 5,5% uitkomt.
Die langere periode is ook bepalend voor de bepaling of wel of niet 4% rendement kon worden behaald in 2014. Dat was volgens de rechter nog wel zo. Bekeken over een lange reeks van jaren kon in 2014 dus nog wel een rendement van 4% behaald worden en was de heffing dus niet in strijd met artikel 1 van het EVRM. De rechtbank gaf ook nog aan dat de wetgever wel heeft ingespeeld op de maatschappelijk discussie over de box 3-heffing door het percentage van 4% aan te passen per 1 januari 2017 (tool).
Rechtbank Noord-Holland, 25 januari 2017, ECLI (verkort): 442