De opzet van de heffing op spaargeld en beleggingen is in strijd met Europese grondrechten. Dat oordeelt de Hoge Raad in zijn langverwachte arrest over box 3 ‘nieuwe stijl’. Bovendien moet de belastingplichtige in deze zaak alleen aangeslagen worden voor het werkelijk behaalde rendement. Het arrest kán daarmee flinke gevolgen hebben voor de schatkist.
Over de heffing op inkomen uit sparen en beleggen is al jaren geharrewar. De Belastingdienst rekent bij de heffing in box 3 van de inkomstenbelasting (rekentool) namelijk met een fictieve verdeling tussen spaargeld en beleggingen én met fictieve rendementen. Daarom klinkt ook al jaren de roep om de heffing te baseren op het werkelijke rendement. Het nieuwe kabinet wil dat ook regelen, maar dat zal niet eerder dan 2025 lukken.
De Hoge Raad heeft zich nu gebogen over de heffing in de jaren 2017 en 2018. Juist in 2017 is het stelsel flink op de schop gegaan. Vóór die tijd rekende de fiscus met een standaard fictief rendement van 4%. Sinds 2017 is er een verdeling gekomen tussen het rendement op spaargeld en op beleggingen, en worden elk jaar de percentages aangepast (infographic). Door te rekenen met een forfait is de heffing onder meer beter uitvoerbaar, zo heeft de overheid steeds betoogd.
Vraag voor de Hoge Raad was of het belang van de overheid om te rekenen met een forfait opwoog tegen de inbreuk die deze belastingheffing maakt op Europese grondrechten. En wat de hoogste rechter betreft is dat niet zo. Belastingplichtigen die niet risicovol beleggen worden namelijk relatief zwaar belast. Al met al is er voor het systeem dat sinds 2017 geldt ‘geen toereikende rechtvaardiging’ aan te wijzen, zo oordeelt de Hoge Raad.
In eerdere procedures stelde de Hoge Raad zich nog redelijk terughoudend op bij het rechtzetten van dergelijk onrecht, en liet dat aan de wetgever. Dat is nu anders. In het arrest biedt de Hoge Raad de belastingplichtige namelijk ook direct ‘rechtsherstel’, in plaats van de zaak bijvoorbeeld nog eens te verwijzen naar een gerechtshof voor verdere behandeling. De Hoge Raad bepaalt namelijk dat voor deze belastingplichtige alleen het werkelijke rendement belast moet worden in box 3. Het stelsel volgend zou de man dan dus alleen 30% inkomstenbelasting moeten betalen over het behaalde rendement.
Grote vraag is nu wat de gevolgen zullen zijn van het arrest. Het ministerie van Financiën moet zich een oordeel gaan vormen over hoe vergelijkbare bezwaren in de procedure afgehandeld moeten worden. Als daarbij dezelfde lijn wordt gevolgd als in deze zaak, zullen aardig wat belastingplichtigen eerder te veel belasting hebben betaald. Dat moet dan gecompenseerd worden. Ook kan de regering – al dan niet in opdracht van de Tweede Kamer – eventueel besluiten dat deze compensatie óók geldt voor belastingplichtigen die niet in de massaalbezwaarprocedure zitten. Dat zou de schatkist dan ook meer geld kosten. En dan is er nog de vraag wat er met de heffing in latere jaren moet gebeuren. Want het stelsel waarvan de Hoge Raad nu zegt dat het juridisch niet deugt, is sinds 2017 niet gewijzigd. Al met al zijn er nog talloze box 3-vragen die in 2022 nog op een antwoord wachten.
Hoge Raad, 24 december 2021, ECLI (verkort): 1963