Het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon is een belangrijk recht dat in een Europese richtlijn is vastgelegd. Een lidstaat mag hier alleen van afwijken binnen de grenzen die de richtlijn aangeeft. Onlangs oordeelde het Europese Hof van Justitie dat het recht op vier weken betaalde vakantie niet afhankelijk mag zijn van het aantal gewerkte dagen.
In Frankrijk is er een wettelijke regel die bepaalt dat een werknemer pas recht heeft op jaarlijkse vakantie met behoud van loon als de werknemer in een jaar minimaal tien dagen voor dezelfde werkgever heeft gewerkt. Een Franse werkneemster kreeg in 2005 een ongeval terwijl ze op weg was naar haar werk. De vrouw raakte hierdoor arbeidsongeschikt en was van november 2005 tot januari 2007 met ziekteverlof. Haar werkgever vond dat zij geen recht had op vakantie over de periode waarin zij ziek was. Hij verwees hierbij naar de Franse regelgeving, waarin staat dat er alleen recht op vakantie bestaat als een werknemer in een jaar minstens tien dagen heeft gewerkt.
De werkneemster stapte vervolgens naar de rechter. Volgens haar was het ongeval tussen haar huis en het werk een arbeidsongeval, waardoor de regeling voor arbeidongevallen van toepassing was. Dit zou betekenen dat voor de berekening van vakantiedagen de periode na het ongeval moest worden aangemerkt als daadwerkelijke arbeidstijd.
Het Europese Hof van Justitie oordeelde dat de lidstaten niet onafhankelijk voorwaarden mogen stellen aan het wettelijke recht op vakantie. Het maakt in dit geval niet uit of er sprake is van een (arbeids)ongeval of ziekte. Iedere werknemer heeft volgens de Europese richtlijn 2003/88/EG jaarlijks recht op vier weken vakantie met behoud van loon. Voor de bovenwettelijke vakantiedagen mogen de lidstaten wel van de richtlijn afwijken.
Europese Hof van Justitie, 24 januari 2012, C-282/10