Vordering op dga-pensioen krijgt geen voorrang

19 maart 2018 | Door redactie

Krijgt een directeur-grootaandeelhouder (dga) zijn opgebouwde pensioen in eigen beheer nog als de bv failliet gaat? Dat valt nog maar te bezien, zo blijkt. Een dga die via de rechter wilde afdwingen dat de curator zijn pensioen met voorrang moest uitbetalen, kreeg van de rechtbank nul op het rekest.

In dit geval draaide het om een dga die zijn bv in 2012 failliet zag gaan. Hij had binnen de bv ook een pensioen in eigen beheer opgebouwd. Daar was ruim € 133.000 voor gereserveerd. De dga vroeg de rechtbank kort gezegd of de aanspraak op dat pensioenpotje als preferente vordering kon worden aangemerkt. Met een preferente vordering staat een schuldeiser (tool) namelijk wat verder vooraan in de rij, namelijk vóór schuldeisers met een reguliere vordering. In dit geval zou de curator de uitkeringen uit het pensioen in eigen beheer prioriteit moeten geven, vond de dga.

Pensioen is geen tegenprestatie voor verrichte arbeid

Opschuiven in de rij van schuldeisers zou onder meer kunnen via de Faillissementswet, die zegt dat een curator loon met voorrang moet uitbetalen. Maar voor de rechtbank kwam de dga van een koude kermis thuis. De rechter ging uitvoerig in op het begrip ‘loon’ en of een pensioenaanspraak daar ook onder zou moeten vallen.
De rechtbank concludeerde – in lijn met staande rechtspraak – dat pensioen geen loon is. Het is namelijk geen tegenprestatie voor verrichte arbeid, maar een recht dat een werknemer opbouwt in de loop der jaren. Dat het hier niet ging om een regulier pensioen dat een werknemer opbouwt, maar om pensioen in eigen beheer, maakte volgens de rechtbank geen verschil.

Dga draait ook op voor proceskosten

Al met al kwam de rechtbank tot de conclusie dat de dga geen bevoorrechte positie kreeg als schuldeiser. Hij moest bovendien nog ruim € 1.700 aan proceskosten aan de curator afdragen. Verder moet de dga dus aansluiten in de rij met schuldeisers, en is het dus nog maar de vraag wat hij terugziet van zijn pensioenpotje.
Rechtbank Limburg, 7 maart 2018, ECLI (verkort): 2075