UBO-register mag door, rechter ziet wel privacytwijfels

22 maart 2021 | Door redactie

Het Nederlandse 'UBO-register' kan voorlopig ongewijzigd open blijven. Dat heeft de Haagse voorzieningenrechter geoordeeld. De rechter bevestigt wel dat er mogelijk vragen te stellen zijn bij de openbaarheid van het register.

In het register staan gegevens van de ‘uiteindelijk belanghebbenden’ (de ‘ultimate beneficial owners’ ofwel UBO’s) van bijvoorbeeld familiebedrijven en verenigingen. Zo is iemand die meer dan 25% van de aandelen van een bv houdt de UBO (zie ook het artikel Wanneer is iemand een UBO?). Het register is onderdeel van het Handelsregister.

Deel UBO-gegevens voor iedereen zichtbaar

Nederland heeft het register opgetuigd vanwege een Europese richtlijn die witwassen moet aanpakken. Dankzij het register zou namelijk meteen duidelijk moeten zijn wie er bij een onderneming uiteindelijk aan de touwtjes trekt. Het Nederlandse register is ook gekoppeld aan het Europese UBO-register. Ondernemingen moeten zelf de gegevens registreren. Tegen een vergoeding is een deel van de UBO-gegevens voor iedereen op te vragen (zie ook het verdiepingsartikel Het UBO-register in de praktijk).

Rechter laat Nederlands UBO-register in stand

Tegen het UBO-register was een rechtszaak aangespannen door Privacy First, een organisatie die strijdt voor het recht op privacy. De stichting wilde onder meer dat de rechter de verplichte registratie van gegevens zou stopzetten en bovendien een streep zou zetten door de gedeeltelijke openbaarheid van de gegevens.
In het algemeen kon de voorzieningenrechter niet instemmen met het buiten werking stellen van deze twee onderdelen van het UBO-register. Want dan zou Nederland direct niet meer voldoen aan een verplichte Europese richtlijn. De vraag of die richtlijn ook rechtmatig is kan de Nederlandse rechter niet beantwoorden. Dat is aan het Europese Hof van Justitie.

Privacytwijfels bij openbaarheid van gegevens

Maar in het vonnis gaat de voorzieningenrechter wel in op de privacybezwaren. De rechter kan namelijk zogeheten prejudiciële vragen stellen aan het Europese Hof, als er twijfels zijn over de rechtsgeldigheid van de Europese richtlijn. Volgens de rechter zijn zulke twijfels er inderdaad bij het ‘verplicht voorgeschreven (deels) openbare karakter’ van het UBO-register. Daarbij wees de rechter naar een kritisch rapport van de EDPS, de Europese toezichthouder op het gebied van gegevensbescherming. Al met al valt het volgens de Haagse rechter niet uit te sluiten dat het Europese Hof zal oordelen dat de openbaarheid van de gegevens juridisch niet door de beugel kan. Toch stelde de rechter geen prejudiciële vragen aan het Hof, omdat de Luxemburgse rechter al soortgelijke vragen heeft ingediend.
Tegelijkertijd zag de rechter geen reden om prejudiciële vragen te stellen over de verplichte registratie van gegevens in het UBO-register. Op dat gebied zag de rechter kort gezegd vooralsnog niet genoeg reden om te twijfelen aan de juridische houdbaarheid.
Rechtbank Den Haag, 18 maart 2021, ECLI (verkort): 2457

Bijlagen bij dit bericht