Hof staat afwaardering rekening-courantvordering toe

25 juli 2022 | Door redactie

Een belastingplichtige mag van het gerechtshof tóch de volledige rekening-courantvordering op een bv afwaarderen. De inspecteur had de afwaardering eerder juist geweigerd, omdat het om een ‘onzakelijke’ vordering zou gaan.

Veel directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) hebben een rekening-courantverhouding met hun eigen bv. Via zo’n rekening kunnen de dga en de bv makkelijk onderling bedragen verrekenen. De bv schiet bijvoorbeeld een privérekening van de dga voor, en de dga betaalt dat bedrag via de rekening-courant weer terug.

Afwaardering in box 1

In deze zaak ging het om een vrouw die via een stichting alle aandelen hield in een bv. Tussen haar en de bv bestond ook een rekening-courantverhouding. In 2013 en 2014 had zij al twee keer € 30.000 afgewaardeerd op die vordering. Dat gebeurde door dit bedrag ten laste te brengen van het resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen in box 1 van de inkomstenbelasting. Vervolgens wilde zij in 2015 het resterende bedrag van ruim een ton in één keer afwaarderen.

Inspecteur voldoet niet aan bewijslast

De inspecteur ging daar niet mee akkoord, omdat de vordering onzakelijk (artikel) zou zijn. Onzakelijk wil in dit geval zeggen dat een onafhankelijke derde nooit akkoord was gegaan met deze voorwaarden. De inspecteur wees er daarbij op dat er geen afspraken op papier stonden over onder meer de aflossing (tool) en dat er geen zekerheden waren gesteld.
Maar het gerechtshof ging daar niet in mee, omdat de inspecteur niet had aangetoond dat het om een onzakelijke vordering ging. Dat er geen afspraken waren over aflossing en dat er geen zekerheden waren gesteld was daarvoor niet voldoende, aldus het hof. Dat een onafhankelijke derde überhaupt geen lening zou willen verstrekken aan de bv had de inspecteur ook niet aannemelijk gemaakt.

Risico dat vordering niet terugbetaald wordt

Dan was nog de vraag of de belastingplichtige de vordering eind 2015 ook in één keer mocht afwaarderen. En volgens het hof was dat het geval. De bv stond er namelijk financieel niet erg rooskleurig voor, met eind 2015 een negatief eigen vermogen van bijna € 200.000. De inkomsten van de bv moesten bovendien vooral komen uit een deelneming in een concern dat financieel moeizaam draaide. Daarmee mocht eind 2015 wel geconcludeerd worden dat er een reëel risico was dat de vordering niet zou worden terugbetaald. Al met al was er daarom genoeg reden om de vordering af te waarderen.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 5 juli 2022, ECLI (verkort): 5843