Het kabinet wil dat alleen nog grotere aandelenbelangen in aanmerking komen voor fiscale voordelen bij bedrijfsopvolging. Tegelijkertijd worden de eisen aan het voortzetten van de onderneming door de opvolgers versoepeld. Dat staat in een conceptwetsvoorstel waarover het kabinet nu een internetconsultatie heeft gestart.
Het gaat in dit conceptwetsvoorstel onder meer om de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de erf- en schenkbelasting. De BOR (infographic) geeft opvolgers die aandelen in een onderneming erven of geschonken krijgen een flink fiscaal voordeel: in 2024 is de verkrijging tot een bedrag van ruim € 1,3 miljoen volledig vrijgesteld, en daarboven geldt nog een vrijstelling van 83%. Het kabinet heeft eerder al wijzigingen doorgevoerd in de regelingen voor bedrijfsopvolging, die per 2025 ingaan. Zo gaat het vrijgestelde bedrag in de BOR omhoog naar € 1,5 miljoen, en boven die grens zakt de vrijstelling naar 75%. Deze wijzigingen zijn al in de wet vastgelegd.
Daarnaast wil het kabinet nog meer aanpassingen doorvoeren, met als overkoepelend thema dat de regelingen meer gericht worden op reële bedrijfsoverdrachten (toolbox). Over deze voorstellen is een internetconsultatie gestart, die loopt tot en met 19 mei. Eén van de maatregelen is een beperking van welke aandelen nog in aanmerking komen voor fiscale voordelen. In principe kunnen opvolgers straks alleen voor gewone aandelen in een onderneming nog een beroep doen op de bedrijfsopvolgingsfaciliteiten. Bovendien gelden de voordelen alleen nog voor aandelenbelangen die 5% of meer van het totale geplaatste kapitaal vertegenwoordigen.
Deze ingreep betekent dat bijvoorbeeld opties op aandelen, winstbewijzen en een aanmerkelijk belang op basis van de meesleepregeling per 2026 zijn uitgesloten, zo staat opgesomd in het conceptwetsvoorstel. Preferente aandelen - die de houder bijvoorbeeld extra rechten geven bij winstuitkeringen - tellen alleen mee als ze zijn uitgegeven in het kader van een gefaseerde bedrijfsoverdracht. Deze aanscherping geldt niet alleen voor de BOR, maar ook voor de doorschuiffaciliteit (DSR) in de inkomstenbelasting (verdiepingsartikel). Met de DSR kan degene die de onderneming overdraagt de belastingclaim doorschuiven naar de opvolgers.
Naast deze beperkingen stelt het kabinet ook een aantal versoepelingen voor in de BOR. Voor het gebruik van de regeling gelden namelijk voorwaarden: de bezitseis en de voortzettingseis. Bij een erfenis moet de erflater de aandelen minimaal 1 jaar in bezit hebben gehad, bij een schenking is dat 5 jaar. Daarnaast moeten de opvolgers de onderneming minstens 5 jaar voortzetten, anders vervalt het recht op de BOR. In de praktijk is er over die eisen best wat gedoe. Want als opvolgers het verstandig vinden om de onderneming binnen 5 jaar deels te verkopen of een joint-venture aan te gaan, kan dat ten koste gaan van hun BOR-vrijstelling. Het kabinet wil tegemoet komen aan die klachten uit te praktijk, en stelt daarom voor om de voortzettingseis in te korten van 5 jaar naar 3 jaar. Dat zou al per 1 januari 2025 moeten ingaan. De minimale bezitseisen blijven wel hetzelfde. De bezitseis voor een erfenis is al kort, aldus het kabinet, en het inkorten van de bezitseis bij een schenking leidt naar verwachting tot meer oneigenlijk gebruik. Wel zitten er in de plannen ook voorstellen die herstructureringen voor opvolgers makkelijker moeten maken, zonder dat zij meteen moeten vrezen voor hun fiscale voordelen.
Verder bevat het wetsvoorstel onder meer nog enkele maatregelen die oneigenlijk gebruik van de BOR moeten tegengaan. Zo onderneemt het kabinet actie tegen een constructie die bekendstaat onder de weinig flatteuze naam 'rollatorinvesteringen'. Kort gezegd vormen vermogenden op hoge leeftijd daarbij hun vermogen om tot ondernemingsvermogen. Daardoor valt de overdracht van dat geld onder de BOR, maar is er in feite geen sprake van bedrijfsoverdracht. Het kabinet vindt dat 'vanzelfsprekend zeer ongewenst'. Om deze constructie moeilijker te maken, wil het kabinet de minimale bezitstermijn voor de BOR verlengen voor erflaters of schenkers die de AOW-leeftijd al een paar jaar gepasseerd zijn. Dat leidt in het conceptvoorstel (pdf) tot de onderstaande tabel, waarbij tot twee jaar na de AOW-leeftijd de reguliere termijnen gelden van 1 jaar voor een erfenis en 5 jaar voor een schenking.
Leeftijd bij overlijden of schenken |
Bezitseis bij erfenis |
Bezitseis bij schenking |
AOW-leeftijd + 3 jaar | 1,5 jaar | 5 jaar |
AOW-leeftijd + 4 jaar | 2 jaar | 5 jaar |
AOW-leeftijd + 5 jaar | 2,5 jaar | 5 jaar |
AOW-leeftijd + 6 jaar | 3 jaar | 5 jaar |
AOW-leeftijd + 7 jaar | 3,5 jaar | 5,5 jaar |
AOW-leeftijd + 8 jaar | 4 jaar | 6 jaar |
NB: Bij de jaren boven de AOW-leeftijd + 8 jaar wordt de bezitseis telkens per jaar een halfjaar langer.