De ondernemingsraad (OR) en de bestuurder moeten samen bepalen hoeveel uren de OR nodig heeft om zijn medezeggenschapstaken uit te voeren. Dat aantal uur mag in ieder geval niet lager zijn dan 60 uur per jaar. Komen de bestuurder en OR maar niet op één lijn, dan kan de kantonrechter uitkomst bieden.
Worden de bestuurder en OR het onderling niet eens over het aantal beschikbare uren voor het OR-werk, dan kan de OR naar de kantonrechter stappen. Dat gebeurde onlangs in een rechtszaak van een regionaal opleidingscentrum (ROC) met een ondernemingsraad van 15 leden. Eerst was er sprake van een medezeggenschapsraad waarbij het aantal uren voor medezeggenschap was vastgelegd in de cao. Maar later moesten OR en bestuurder zelf bepalen op basis van artikel 17 en 18 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR) hoeveel overleguren er nodig waren.
Eerder had een bemiddelaar een voorstel gedaan voor 5,6 fulltime-equivalenten (fte), waarbij één fte één werkweek is. De bemiddelaar wilde dat budget in drie jaar elk jaar met 10% verminderen. De OR ging niet akkoord met het voorstel. Het geschil kwam voor advies bij de bedrijfscommissie en die adviseerde om te bekijken hoeveel tijd het OR-werk daadwerkelijk kostte, maar gaf geen uitspraak over het aantal uren. Het ROC stelde het urenbudget eenzijdig op 4,5 fte met beschikking over een ambtelijk secretaris. De OR stelde daarop een budget voor van 6,1 fte.
Volgens de rechter ging dit geschil specifiek om artikel 18 WOR en kon artikel 17 buiten beschouwing worden gelaten. Vooral omdat er al onderhandelingen waren geweest, inclusief een bemiddelaar, stuurde de rechter de partijen niet opnieuw in overleg om er samen uit te komen. Het draaide gewoon om hoeveel uren er daadwerkelijk nodig waren. De partijen waren het er wel over eens dat de genoemde 60 uur in de WOR voor OR-werkzaamheden en drie tot acht dagen voor OR-scholing onvoldoende waren. De kantonrechter besloot tussen de partijen in te gaan zitten en stelde 5,0 fte beschikbaar voor het OR-werk. Dit zou gelden totdat OR en bestuurder samen een ander budget bepalen.
Kantonrechter Den Haag, 21 januari 2016, ECLI (verkort): 524