Aan een inhoudingsplichtige die op het moment van heffing niet meer bestaat kan de Belastingdienst geen naheffingsaanslag voor de crisisheffing opleggen. Dit heeft Advocaat-Generaal (A-G) Wattel onlangs aangegeven.
Om gedurende de crisis wat extra inkomsten te genereren, heeft de regering per 2013 de pseudo-eindheffing hoge lonen in het leven geroepen. Deze crisisheffing betaalden organisaties in 2013 en 2014 over het salaris van werknemers dat in het voorgaande jaar een bedrag van € 150.000 overschreed. Over dit deel van het loon moest de organisatie in de loonaangifte van de periode waar 31 maart in viel, 16% extra pseudo-eindheffing aan de Belastingdienst afdragen. Tegen deze crisisheffing werd massaal bezwaar gemaakt. De heffing zou in strijd zijn met het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens, omdat het niet was toegestaan om met terugwerkende kracht heffingen over het loon vragen. Uiteindelijk hebben de Hoge Raad en het Europees Hof van Justitie aangegeven dat de crisisheffing rechtvaardig was. De pseudo-eindheffing hoog lonen is per 2015 afgeschaft.
In deze zaak ging het om een tandarts met een praktijk die hij in een bv had ingebracht. De tandarts bezat alle aandelen in deze bv. Op 15 december 2013 hield deze bv ermee op. In 2013 kreeg de tandarts een inkomen uit de bv dat hoger was dan € 150.000. Daarom werd er aan de bv een naheffingsaanslag voor de crisisheffing opgelegd van € 12.230. Daar was de (niet meer bestaande) bv het niet mee eens want zij bestond niet meer op het moment dat de heffing verschuldigd zou zijn volgens de wet (31 maart 2014).
Hof Den Bosch vond dat een aanslag crisisheffing niet kon worden opgelegd over een tijdvak waarin een bv niet meer bestond. Tegen deze uitspraak is de staatssecretaris in cassatie gegaan. A-G Wattel heeft zich achter deze uitspraak geschaard. Bestaat een bv niet meer op het heffingstijdstip, dan kan er dus geen aanslag voor de crisisheffing aan deze vennootschap worden opgelegd. De regering heeft volgens hem welbewust nagelaten om de crisisheffing in een geval zoals dat van deze bv van een wettelijke basis te voorzien. De naheffingsaanslag was dus ten onrechte opgelegd.
Parket bij de Hoge Raad, conclusie A-G Wattel, 25 september 2018, ECLI (verkort): 834