Bij een overname heeft een werkgever volgens de Belastingdienst geen recht op het loonkostenvoordeel (LKV) van een werknemer die bij de overname bij hem in dienst treedt. Maar volgens de advocaat-generaal (AG) bij de Hoge Raad blijft dit recht wél bestaan na de overname. Als de Hoge Raad het advies overneemt, kan de werkgever misschien toch LKV krijgen.
Als een werkgever over 2022 recht heeft op loonkostenvoordelen (LKV’s) ontvangt hij vóór 1 augustus 2023 een WTL-beschikking van de Belastingdienst. Daarin staat hoeveel hij ontvangt over 2022. De fiscus gaat er in deze beschikking van uit dat bij de overgang van een onderneming het recht op een LKV niet overgaat naar de nieuwe werkgever. Maar onlangs adviseerde advocaat-generaal (AG) bij de Hoge Raad dat dit recht zou moeten overgaan naar de nieuwe werkgever (ECLI (verkort): 341).
In zijn advies stelt de AG dat de nieuwe werkgever de dienstbetrekking met de werknemer voortzet en recht heeft op het LKV voor de resterende duur. Verder blijft volgens hem de doelgroepverklaring geldig, ook al staat daar de naam van de oude werkgever op. Deze doelgroepverklaring heeft een werkgever nodig (artikel) voor een recht op het LKV.
Heeft een werkgever de hierboven genoemde beschikking ontvangen en een werknemer overgenomen voor wie de vorige werkgever in 2022 recht had op een LKV? Dan kan de nieuwe werkgever bezwaar maken tegen de beschikking. Dit doet hij binnen zes weken na de datum van de beschikking. Als de Hoge Raad het advies van de advocaat-generaal overneemt, neemt de Belastingdienst het bezwaar inhoudelijk in behandeling. De werkgever krijgt dan mogelijk alsnog het LKV voor de overgenomen werknemer. Als de Hoge Raad niet meegaat met de AG, wijst de fiscus het bezwaar af.
De uitspraak van de Hoge Raad volgt naar verwachting dit najaar.