Iemand die een 'aanmerkelijk belang' houdt in een vennootschap en ook werkzaamheden doet voor die onderneming moet volgens de wet een gebruikelijk loon krijgen. Voor die verplichting is een arbeidscontract niet nodig, zo hoorden twee ondernemers tot hun teleurstelling van de rechtbank in Haarlem.
De rechtbank behandelde twee zaken tegelijk. Die van een directeur-grootaandeelhouder (dga) en van zijn (inmiddels) ex-echtgenote. In beide gevallen had de inspecteur geoordeeld dat zij ten onrechte geen ‘gebruikelijk loon’ hadden ontvangen van de vennootschappen waar zij een aanmerkelijk belang in hielden.
Een houder van een aanmerkelijk belang in een vennootschap die ook werkt voor die onderneming moet een gebruikelijk loon krijgen. Het standaardbedrag voor het gebruikelijk loon staat in 2019 op € 45.000 per jaar. Alleen als de belastingplichtige kan aantonen dat het loon dat in de ‘meest vergelijkbare dienstbetrekking’ gebruikelijk is lager ligt, mag hij een lager loon hanteren (tool). De inspecteur kan ook een hoger loon opleggen, als hij aannemelijk maakt dat dit gebruikelijk is. Over de hoogte van het loon wordt geregeld geprocedeerd. Zo is bijvoorbeeld de vraag of het salaris lager mag zijn als de dga in deeltijd werkt.
In deze twee zaken ging de discussie echter niet over de hoogte van het gebruikelijk loon. Wél over de vraag of het überhaupt noodzakelijk was dat dit gebruikelijk loon werd uitbetaald. De inspecteur vond dat de dga voor zes vennootschappen een gebruikelijk loon moest krijgen, en zijn ex-vrouw voor twee vennootschappen. Beiden kregen daarom een navorderingsaanslag inkomstenbelasting op de mat. Daarbij rekende de inspecteur wél € 41.000 (het bedrag voor het gebruikelijk loon in 2010) mee.
Beide belastingplichtigen betoogden dat er geen gebruikelijk loon gerekend hoefde te worden. Zo had de dga helemaal geen arbeidsovereenkomst met de zes vennootschappen. Ook stelden beiden dat ze in 2010 helemaal niet in staat waren om werkzaamheden uit te voeren voor de ondernemingen.
Maar de rechtbank vond het verhaal van de inspecteur overtuigender. Volgens de fiscus hadden de dga en zijn ex-vrouw wel degelijk werkzaamheden verricht voor de ondernemingen. Omdat zij bovendien een aanmerkelijk belang hielden in de vennootschappen, was de optelsom dat de gebruikelijkloonregeling van toepassing was. Daarbij maakte het niet uit of er een arbeidsovereenkomst was, aldus de rechtbank. Omdat niet was aangetoond dat het gebruikelijke loon lager zou moeten zijn dan € 41.000, mocht de inspecteur hiermee rekenen. De navorderingsaanslagen bleven dus overeind.
Rechtbank Noord-Holland, 18 januari 2019 (publicatiedatum 18 februari 2019), ECLI (verkort): 444 en 445