Bedoeling is doorslaggevend bij RVU, niet uitwerking

18 januari 2018 | Door redactie

Als de Belastingdienst beoordeelt of er sprake is van een regeling voor vervroegde uittreding (RVU), moet hij daarbij uitgaan van de bedoeling van de regeling en niet van de feitelijke uitwerking. Dat stelt advocaat-generaal Niessen in een advies aan de Hoge Raad.

De advocaat-generaal oordeelt dat de Belastingdienst niet mag toetsen of de feitelijke uitwerking van een regeling voor oudere werknemers classificeert als een RVU: een regeling waarbij een werknemer een uitkering krijgt om de periode tot zijn pensioen- of AOW-leeftijd te overbruggen. De fiscus mag volgens Niessen alleen maar kijken naar de intentie van de regeling. Dit advies geeft hij in een rechtszaak waarin een werkgever samen met de vakbonden een sociaal plan opstelde in verband met een reorganisatie. Er werden boventallige werknemers aangewezen op basis van het afspiegelingsbeginsel, maar er was ook een vrijwilligers- en plaatsmakersregeling. Die hield in dat een werknemer tegen een beëindigingsvergoeding plaats kon maken voor een andere werknemer die eigenlijk boventallig was.

Geen beschikking van de inspecteur

De inspecteur van de Belastingdienst weigerde vervolgens het verzoek van de werkgever om een beschikking af te geven waarin stond dat het sociaal plan geen RVU was, waardoor de werkgever 52% pseudo-eindheffing over de beëindigingsvergoeding van de plaatsmakende werknemers zou moeten betalen. Het gerechtshof oordeelde vervolgens dat er geen sprake was van een RVU, omdat het sociaal plan en de beëindigingsvergoeding niet gekoppeld waren aan de AOW- of pensioengerechtigde leeftijd. Volgens de inspecteur deed dat er niet toe en was de feitelijke uitvoering van de regeling – waarbij een aantal werknemers hun beëindigingsvergoeding gebruikten om de tijd tot die leeftijd te overbruggen – leidend. Hij ging dan ook in cassatie tegen de uitspraak van het gerechtshof die de werkgever in het gelijk stelde.

Hoge Raad kan anders beslissen

De advocaat-generaal stelt in zijn advies aan de Hoge Raad over die cassatie dat de objectieve kenmerken en voorwaarden van het sociaal plan leidend moeten zijn. Aangezien het plan geen rekening houdt met de pensioen- of AOW-leeftijd, is er geen sprake van een RVU. Het is nog de vraag of de Hoge Raad het advies van de advocaat-generaal zal overnemen.
Parket bij de Hoge Raad, 14 december 2017, ECLI (verkort): 1416