Vanaf 1 april 2018 kunnen werkgevers en werknemers niet langer gebruikmaken van de brug-WW. Dat meldt minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een brief aan de Tweede Kamer.
De brug-WW maakt het mogelijk dat werklozen (en werknemers die werkloos dreigen te worden) op een financieel voordelige manier zich laten bij- of omscholen voor een nieuwe werkgever. Ze treden dan (op termijn) in dienst bij die werkgever, maar voor de tijd die zij kwijt zijn aan de scholing, behouden of krijgen zij een WW-uitkering. De werkgever hoeft over die uren geen loon te betalen. Bovendien heeft de werknemer tijdens de brug-WW geen sollicitatieplicht. In zijn Kamerbrief geeft minister Koolmees aan dat de brug-WW echter weinig wordt ingezet en dat hij daarom niet van plan is de regeling voort te zetten na 1 april 2018.
De bewindsman concludeert dat de brug-WW geen oplossing biedt voor de mogelijke mismatch tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, ook niet als hij de regeling zou aanpassen. Dit komt onder meer doordat het gat tussen de eisen van werkgevers en de competenties van werknemers vaak niet door scholing is op te vullen. Ook willen werkgevers dat werknemers direct productief zijn. Verder speelt mee dat de regeling te ingewikkeld en te strikt is.
De brug-WW kan gekoppeld zijn aan een sectorplan om de arbeidsmarkt in een bepaalde sector of regio te verbeteren. Op sectorplannen.nl kunnen werkgevers en werknemers zien welke regelingen zij kunnen benutten. Bij een brug-WW mét sectorplan kunnen de kosten van de opleiding (deels) vergoed worden vanuit het sectorplan. Dit geldt niet voor de brug-WW zonder sectorplan.