Als een directeur-grootaandeelhouder (dga) zich niet aan een overeenkomst met de Belastingdienst houdt, kan de rechter oordelen dat de dga te kwader trouw heeft gehandeld. Dit overkwam een dga, die de rechter dan ook hoorde oordelen dat een opgelegde navorderingsaanslag terecht was.
De zaak draaide om feiten die zich afspeelden in 2004. De dga voerde namens zijn bv werkzaamheden uit voor andere partijen en ontving hiervoor een managementvergoeding, die bestond uit een vast bedrag en een variabele vergoeding. Hij had met de inspecteur de afspraak gemaakt dat hij zijn gebruikelijk loon op 70% van de vaste vergoeding zou stellen. Maar toen hij in 2006 zijn aangifte inkomstenbelasting deed over 2004, ging hij uit van een gebruikelijk loon dat 70% zou zijn van de managementvergoeding op het moment van de afspraak.
Omdat de dga een ‘oude’ vergoeding toepaste voor het berekenen van zijn gebruikelijk loon, legde de inspecteur een navorderingsaanslag op. De dga beriep zich op het feit dat hij ten tijde van zijn aangifte over 2004 aan de inspecteur had gemeld dat zijn gebruikelijk loon lager zou uitvallen. Daarom, zo pleitte hij, voelde hij zich genoodzaakt daadwerkelijk dit (lage) bedrag in te vullen in zijn aangifte inkomstenbelasting (toolbox).
Volgens de rechter had de dga opzettelijk een onjuist gebruikelijk loon ingevuld en was er daarom sprake van te kwader trouw handelen. Als de dga correct had gehandeld, had hij het met de inspecteur afgesproken loon moeten invullen en vervolgens bezwaar moeten maken tegen de aanslag (stappenplan). De navorderingsaanslag was dan ook terecht opgelegd.
Rechtbank Breda, 3 augustus 2012, ECLI (verkort): BX9262