Rechters moeten bij het vaststellen van de billijke vergoeding rekening houden met de gevolgen die het einde van de arbeidsovereenkomst heeft voor de werknemer. Dit heeft de Hoge Raad bepaald.
De Hoge Raad volgt de conclusie van de advocaat-generaal (AG) over de billijke vergoeding. Een werknemer kan de rechter hier om verzoeken als zijn werkgever de arbeidsovereenkomst op een onjuiste manier heeft beëindigd. De mogelijkheid voor een billijke vergoeding bestaat sinds juli 2015, toen de Wet werk en zekerheid (WWZ) het ontslagrecht vernieuwde. De WWZ schrijft niet voor hoe rechters de hoogte van de billijke vergoeding moeten bepalen. Dit heeft ertoe geleid dat rechters verschillend omgaan met deze ontslagvergoeding. De Hoge Raad heeft nu enkele uitgangspunten geformuleerd voor de hoogte van de billijke vergoeding.
Het arrest van de Hoge Raad gaat over de billijke vergoeding bij een vernietigbare opzegging (een ontslag dat niet volgens de regeltjes verloopt). Volgens de Hoge Raad moet de rechter bij het vaststellen van de hoogte van die vergoeding onder andere:
Een rechter moet in zijn oordeel vermelden op basis van welke omstandigheden hij het bedrag heeft vastgesteld. De werkneemster die naar de Hoge Raad was gestapt, krijgt mogelijk nu toch een hogere billijke vergoeding. Hof Den Bosch is verzocht om te bepalen welke vergoeding passend is.
Hoge Raad, 30 juni 2017, ECLI (verkort): 1187