Als een organisatie in de regel meer dan 50 werknemers telt, is het instellen van een ondernemingsraad (OR) wettelijk verplicht. In kleinere of juist grote organisaties is de medezeggenschap vaak anders geregeld. Wat zijn de meest voorkomende vormen van medezeggenschap?
De Wet op de ondernemingsraden (WOR) geeft de richtlijnen voor het vormgeven van de medezeggenschap in organisaties. Uitgangspunt van de WOR is dat werknemers optimaal invloed kunnen uitoefenen op de besluitvorming. Welke vorm van medezeggenschap (infographic) daar het beste bij past, hangt in hoofdzaak af van de grootte van de organisatie en de organisatiestructuur. Zodra de onderneming in de regel 50 of meer werknemers telt, is de ondernemer (lees: bestuurder) verplicht om een ondernemingsraad in te stellen (toolbox). In een kleinere organisatie en in grote organisaties kan de medezeggenschap ook op een andere manier vorm krijgen.
Bij organisaties met 10 tot 50 werknemers kan de bestuurder vrijwillig een OR instellen. Sommige cao’s stellen een OR al verplicht vanaf bijvoorbeeld 35 werknemers. Heeft de organisatie geen OR, dan kunnen de werknemers inspraak krijgen via de personeelsvergadering (PV) of personeelsvertegenwoordiging (PVT). De PVT heeft minder bevoegdheden dan de OR en is in feite het ‘kleine zusje’ van de OR. De bestuurder moet een PVT instellen als de meerderheid van de werknemers hierom vraagt. Is er geen OR of PVT, dan moet de bestuurder minimaal twee keer per jaar een personeelsvergadering organiseren, om de algemene gang van zaken en onderwerpen die werknemers belangrijk vinden te bespreken.
Grote organisaties bestaan meestal uit verschillende onderdelen of vestigingen, vaak met elk een eigen OR. Voor het goed functioneren van de medezeggenschap kan het dan handig zijn om een gemeenschappelijke OR of – naast de lokale ondernemingsraden – een overkoepelende OR (koepel-OR) in te stellen: