Als een werknemer tijdens zijn re-integratie weigert om passende arbeid te verrichten, vervalt zijn gehele loonafspraak. De loonstop geldt dan ook voor de uren waarvoor hij nog niet kan re-integreren.
De werkgever is verplicht om passend werk aan te bieden als een werknemer gaat re-integreren, maar nog niet in staat is om dit volledig in zijn eigen functie te doen. Soms weigert de werknemer het passende werk uit te voeren. De werkgever mag dan een loonstop opleggen (verdiepingsartikel).
In artikel 7:629 van het Burgerlijk Wetboek staat in lid 3c dat een werknemer geen recht heeft op loondoorbetaling ‘voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid (…) niet verricht’.
De Hoge Raad stelde vast dat artikel 7:629 BW bedoeld is om de re-integratie en het herstel van een zieke werknemer te bevorderen. De sanctie op overtreding van deze wettelijke bepaling is dat de loonaanspraak volledig vervalt. Dat geldt dus ook voor het deel van de werktijd waarvoor de werknemer arbeidsongeschikt is en nog niet in staat is om te re-integreren. De werkgever moet de werknemer wel eerst waarschuwen (tool) over de consequenties van het weigeren van passende arbeid. Pas daarna kan de loonstop opgelegd worden (tool).
Hoge Raad, 6 juni 2014, ECLI (verkort): 1341
In de wet (7:629 lid 7 BW) staat dat een werkgever alleen een loonstop mag opleggen als hij de werknemer onverwijld heeft laten weten dat er (mogelijk) een grond aanwezig is voor een loonstop. Deze mededeling moet de werkgever zo snel mogelijk doen, nadat bij hem het vermoeden van het bestaan van die grond is gerezen of redelijkerwijs had moeten rijzen. Een werkgever moet dus snel actie ondernemen als de werknemer niet aan zijn re-integratieverplichtingen voldoet. Doet hij dat niet, dan loopt hij het risico het recht op het opleggen van een loonstop te verliezen.